RaboResearch - Economisch Onderzoek

Inflatierisico’s door arbeidstekorten en stijgende grondstoffenprijzen

Special

Delen:
  • Arbeidskrapte en stijgende grondstofprijzen vormen nieuwe uitdagingen voor ondernemers
  • We gaan ervan uit dat beide kortdurend zijn, waardoor de impact op inflatie en lonen beperkt blijft
  • In een alternatief scenario waarbij arbeidskrapte en stijgende grondstofprijzen langer duren komt de inflatie gemiddeld 1,5 procentpunt hoger uit in 2022 dan in ons basispad
  • Ook de loonstijging pakt in dit scenario ruwweg 1 tot 1,5 procentpunt hoger uit in 2022 en 2023
  • Inflatierisico’s verschillen per sector. Personeelsschaarste zorgt vooral voor inflatierisico’s in de ICT, de horeca en de bouw. De voedingsmiddelen-, chemische- en houtindustrie zijn het meest kwetsbaar voor gestegen prijzen van intermediaire goederen en grondstoffen
  • De horeca en de bouw hebben te maken met inflatierisico’s door zowel krapte op de arbeidsmarkt, als prijsstijgingen van intermediaire goederen

Nieuwe uitdagingen na corona

Nu de restricties van de coronacrisis bijna volledig zijn afgebouwd, draait de Nederlandse economie weer nagenoeg op volle toeren. In het tweede kwartaal van 2021 groeide de economie met 3,1 procent zelfs onverwachts hard en is daarmee weer bijna even groot als voor de coronacrisis. Er steken inmiddels wel weer nieuwe uitdagingen de kop op, namelijk de ongekende krapte op de arbeidsmarkt en sterk stijgende prijzen van grondstoffen en halffabricaten. Deze combinatie kan een stevige wissel trekken op de ontwikkeling van de prijzen en lonen in Nederland. In deze studie onderzoeken we deze inflatierisico’s op zowel macro- als sectorniveau.

Arbeidsmarktkrapte

Figuur 1: Arbeidstekorten duidelijk grootste belemmering van ondernemers
Figuur 1: Arbeidstekorten duidelijk grootste belemmering van ondernemersBron: RaboResearch, CBS

De extreme krapte op de arbeidsmarkt zien we duidelijk in de cijfers terug. Momenteel zijn er meer openstaande vacatures dan werklozen. De vacaturegraad, gemeten als het aantal vacatures als percentage van de beroepsbevolking, is in de afgelopen vier decennia nog niet zo hoog geweest. En bijna een kwart van de Nederlandse bedrijven geeft aan dat een tekort aan personeel een belemmering vormt voor productie of dienstverlening (zie figuur 1). In sommige branches, zoals de hoveniersbranche, beveiliging, uitzendbureaus en veterinaire dienstverlening ervaart zelfs meer dan 40 procent van de bedrijven knelpunten.

Stijgende prijzen grondstoffen en halffabricaten

Naast toenemende krapte op de arbeidsmarkt zien we ook dat grondstofprijzen blijven toenemen. De prijs van kolen en gas is explosief gestegen vanwege de hete zomer in diverse delen van de wereld, zoals de VS en Zuid-Europa. Door de hitte is massaal gebruik gemaakt van airconditioners die stroom gebruiken opgewekt met kolen en gas. Maar ook de prijs van ijzer, hout en koper ligt veel hoger dan het langjarige gemiddelde (figuur 2). Bovendien zijn halffabricaten duurder geworden. Dit komt niet alleen door duurdere grondstoffen, maar ook door verstoorde internationale waardenketens door de coronacrisis. Bedrijven ervaren bijvoorbeeld een massaal tekort aan halfgeleiders, wat implicaties heeft voor de productie en prijzen van producten variërend van auto’s en grafische kaarten tot wasmachines.

Figuur 2: Hogere grondstoffenprijzen over de gehele linie
Figuur 2: Hogere grondstoffenprijzen over de gehele linieBron: RaboResearch, HWWI

De schaarste aan grondstoffen en halffabricaten wordt ook in Nederland gevoeld. Bijna 13 procent van de bedrijven geeft aan belemmeringen te ervaren door schaarste aan productiemiddelen, zoals materialen en machines. Die belemmering ligt veel hoger dan het langjarige gemiddelde van 3,7 procent.

Inflatie

In deze studie staan de inflatierisico’s door arbeidskrapte en gestegen prijzen van grondstoffen en halffabricaten dus centraal. Maar waar hebben we het over als we spreken over inflatie? En waarom zijn inflatierisico’s eigenlijk belangrijk?

Wat is inflatie?

Inflatie wordt gedefinieerd als een aanhoudende stijging van het gemiddelde prijspeil van consumentenuitgaven. Inflatie wordt gewoonlijk gemeten aan de hand van een index die de gewogen prijsontwikkeling bevat van een mandje producten en diensten. Er zijn verschillende indices waarmee inflatie wordt gemeten. De bekendste is de consumentenprijsindex (CPI). Er zijn echter ook indices die kijken naar de prijsontwikkeling van intermediair verbruik of invoerprijzen.

Inflatieontwikkeling in Nederland

In figuur 3 is de jaar-op-jaarmutatie van de consumentprijsindex weergegeven. De inflatie is de afgelopen jaren amper boven de 3 procent uitgekomen en ontwikkelt zich ook momenteel nog steeds gematigd. Toegegeven, in augustus bedroeg de inflatie 2,4 procent; een flinke stijging ten opzichte van juli (1,4 procent). Deels is dit cijfer echter vertekend, omdat de inflatie in augustus 2020 heel laag was.

De belangrijkste posten die duurder zijn geworden in het consumentenmandje zijn energie (donkergrijze balk), vervoer (rode balk) en een post overig (blauwe balk). De sterke stijging van de posten energie en vervoer zijn terug te voeren op hogere grondstoffenprijzen ten opzichte van een jaar geleden, zoals de hogere olieprijs, en de gestegen prijs voor kolen en gas. De post overig wordt vooral gedomineerd door duurdere vakanties.

Figuur 3: Inflatie naar productcategorieën
Figuur 3: Inflatie naar productcategorieënBron: CBS, RaboResearch

Momenteel zien we dus dat we nog geen sterke prijsstijgingen van goederen en diensten in segmenten die sterk geraakt worden door de huidige arbeidskrapte, zoals de horeca. Daarnaast gaat ook de prijs van duurzame consumentengoederen, zoals huishoudelijke apparaten en elektronica, nog niet door het dak, ondanks problemen in de leveringsketens.

Gevolgen van inflatie

Een klein beetje inflatie van gemiddeld 2 procent per jaar wordt door veel centrale banken in OESO-landen nagestreefd, omdat dit wordt gezien als spreekwoordelijke smeerolie in de raderen van de economische machinerie. Bovendien wordt hiermee een ruime marge aangehouden die een economie weghoudt van een vervelend fenomeen: langdurige deflatie.[1]

Maar een te hoge inflatie is vervelend voor een economie, zeker wanneer deze onverwacht komt. Wanneer de prijs van goederen en diensten namelijk snel stijgt, wordt geld minder waard. Je kunt immers met hetzelfde geld minder kopen. Inflatie wordt daarom ook wel geldontwaarding genoemd. Daarnaast is inflatie alleen gunstig voor partijen die met hoge schulden kampen als ook het nominaal beschikbaar inkomen meestijgt. 

Ook proberen vakbonden bij hoge (verwachte) inflatie hun achterban te compenseren via hogere looneisen. Dit leidt ertoe dat de loonkosten voor werkgevers stijgen, die vervolgens deze kosten weer geheel of gedeeltelijk af proberen te wentelen op de consument via hogere afzetprijzen. Een economie kan hiermee in een zogenoemde loon-prijsspiraal belanden, die uiteindelijk tot gevolg heeft dat de internationale concurrentiepositie van een land verslechtert. Tot slot heeft inflatie invloed op investeringsbeslissingen. Zo ondermijnt hoge inflatie de reële waarde van vastrentende beleggingen, zoals obligaties of vaststaande deposito’s. Bij obligaties geldt bovendien dat de verliezen voor investeerders worden versterkt wanneer de rente in reactie op de hogere (verwachte) inflatie stijgt. Voor een uitgebreide uitleg over definities, het meten van inflatie, de oorzaken en gevolgen van inflatie verwijzen we naar Boonstra (2021) en Boonstra (2018).

Relatie tussen schaarste en inflatie

Om de gevolgen van schaarste aan arbeid en materialen op prijzen en lonen in kaart te kunnen brengen, hebben we eerst een conceptueel kader nodig dat aangeeft hoe deze zaken met elkaar samenhangen (figuur 4). Het kader vormt ook de blauwdruk voor onze kwantitatieve modeldoorrekening van enkele scenario’s, waar we later in dit rapport op terugkomen.

Figuur 4: Conceptueel raamwerk voor inflatie en lonen
Figuur 4: Conceptueel raamwerk voor inflatie en lonenBron: RaboResearch

Phillips curve: relatie tussen krapte en lonen/prijzen

Het kader is gebaseerd op economische inzichten van de Phillips curve (zie Phillips, 1958). De Phillips curve suggereert een verband tussen enerzijds werkloosheid en anderzijds lonen en inflatie. Een daling van de werkloosheid (oftewel een verkrapping van de arbeidsmarkt) zou volgens de curve leiden tot een stijging van de lonen en daarmee zorgen voor inflatie. Hoewel er de afgelopen decennia veel discussie is geweest of deze relatie nog steeds zou gelden (vergelijk bijvoorbeeld Hooper, Mishking en Sufi, 2020 met The Economist, 2017), wordt het concept door veel centrale banken nog steeds gebruikt om hun beleid op te baseren. Ook voor Nederland lijkt er nog steeds sprake te zijn van een significant en duidelijk verband (zie Hindrayanto, Samarina en Stanga, 2019).

Toelichting denkkader

Inflatie wordt in ons raamwerk beïnvloed door verschillende factoren: factoren die zorgen voor kosteninflatie (cost-push inflation) en factoren die zorgen voor bestedingsinflatie (demand-pull inflation).

Kosteninflatie

Een belangrijke factor voor kosteninflatie is de importprijs van onder andere grondstoffen en halffabricaten die uit het buitenland worden gehaald. Ondernemers die met deze hogere kosten te maken krijgen, berekenen deze hogere kosten deels door in hogere verkoopprijzen, waar de consument vervolgens weer direct mee te maken krijgt. In hoeverre een producent hogere kosten kan afwentelen op de consument hangt af van de markt waarin het opereert. Wanneer de vraag naar een product of dienst bijna niet reageert op veranderingen in de prijs (in economentermen: de vraag is inelastisch) en wanneer er weinig alternatieven voorhanden zijn, dan berekent een producent hogere kosten in de regel zoveel mogelijk door naar hogere verkoopprijzen. Energie is hiervan een goed voorbeeld, want niemand kan zonder. Dit ligt anders voor een onderneming die in een markt opereert waar gevochten wordt voor iedere centimeter marktaandeel. Ook een verhoging van bijvoorbeeld het btw-tarief zorgt voor hogere kosten voor producenten, die deze geheel of gedeeltelijk afwentelen op de consument. Ook arbeidsmarktkrapte (gemeten aan de hand van bijvoorbeeld het werkloosheidsniveau of de vacaturegraad) heeft directe invloed op de inflatie. Ondernemers bieden in reactie op krapte hogere bijzondere beloningen of andere aantrekkelijk secundaire arbeidsvoorwaarden om personeel aan te trekken. Die hogere kosten worden deels direct weer meegenomen in hogere afzetprijzen.

Daarnaast loopt er een indirect verband van arbeidsmarktkrapte naar inflatie via de inflatieverwachtingen en lonen. Wanneer de arbeidsmarkt krap is, hebben vakbonden uiteraard een betere onderhandelingspositie aan de cao-tafel en zetten in op hogere looneisen. Ook wanneer de verwachting bestaat dat de inflatie hoog blijft trachten vakbonden via hogere looneisen hun achterban te compenseren tegen koopkrachtverlies. Dit leidt ertoe dat de loonkosten voor werkgevers stijgen, die vervolgens deze kosten geheel of gedeeltelijk weer proberen af te wentelen op de consument via hogere verkoopprijzen.

Bestedingsinflatie

Bestedingsinflatie ontstaat wanneer de vraag naar producten of diensten hoger is dan het aanbod. Dit kan samenhangen met factoren aan de kostenkant, zoals schaarste van arbeid en materialen. Factoren die van invloed zijn op de bestedingenkant zijn uiteraard de lonen, maar ook de inkomstenbelasting, de geldhoeveelheid die in omloop is en tot slot de zogenoemde output gap. De output gap meet het daadwerkelijke productieniveau ten opzichte van het potentiële productieniveau. Het potentiële productieniveau is het maximale productieniveau dat bereikt kan worden met de huidige stand van de technologie en de beschikbare hoeveelheid productiefactoren (kapitaal, arbeid, grondstoffen). Wanneer de productie het potentiële niveau overtreft, kan een economie dit wel even volhouden; bijvoorbeeld door werknemers te vragen om over te werken, maar uiteindelijk is deze situatie niet houdbaar en resulteert ook in opwaartse prijsdruk.

Wat zeggen de data?

Als we kijken naar de cijfers zien we duidelijk terug dat er een verband is tussen de arbeidsmarktkrapte en (vertraagde) lonen en prijzen (figuur 5). Een uitzondering is de periode 2009-2012, waarin duidelijk zichtbaar is dat het verband tussen krapte en lonen enerzijds en inflatie anderzijds tijdelijk is ingestort. Dit had ongetwijfeld te maken met de twee zware economische crises waar Nederland in die periode mee te maken had: de kredietcrisis en de eurozonecrisis, die beide voor veel onzekerheid zorgden.

Figuur 5: Duidelijk verband tussen arbeidskrapte, lonen en prijzen
Figuur 5: Duidelijk verband tussen arbeidskrapte, lonen en prijzen Bron: RaboResearch, CBS. Toelichting: Cao-lonen zijn vier kwartalen vertraagd en inflatie twee kwartalen.
Figuur 6: Grondstoffenprijzen zorgen voor hogere inflatie
Figuur 6: Grondstoffenprijzen zorgen voor hogere inflatieBron: RaboResearch, eurostat. Toelichting: de inflatiereeksen voor de eurozone en Nederland zijn zes maanden vertraagd in de figuur. Verder is voor inflatie niet de consumentenprijsindex (CPI) weergegeven, maar de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze verschilt echter niet fundamenteel van de CPI.

Ook als we kijken naar de ontwikkeling van grondstoffenprijzen is er een duidelijk verband met (vertraagde) inflatie in Nederland en de eurozone (figuur 6). Resumerend zijn we vanuit theoretisch en empirisch perspectief dus voldoende aanknopingspunten om de mogelijke impact van schaarste op prijzen en lonen in kaart te brengen.

Voorspellingen

De afgelopen periode hebben de hogere grondstoffenprijzen en krappe arbeidsmarkt nog nauwelijks geleid tot hogere lonen en prijzen (zie figuur 3 en 5). Dat wil niet zeggen dat dit in de nabije toekomst niet alsnog gebeurt. Uiteraard hangt dit ervan af hoe lang en in welke mate bedrijven geconfronteerd worden met personeelstekorten en hoge prijzen van materialen. En in hoeverre ze die kunnen of willen doorberekenen aan huishoudens. In deze paragraaf presenteren we onze verwachtingen in enkele scenario’s.

Basisscenario

In ons basisscenario gaan we er van uit dat de huidige problemen met personeelstekorten en grondstoffenprijzen van korte duur zijn. We verwachten namelijk dat op de arbeidsmarkt ondernemers wat meer lucht kunnen verwachten. Ten eerste zorgt het verder afbouwen van de test- en prikcapaciteit bij de GGD’s ervoor dat zo’n 30.000 mensen vrijkomen die de overstap kunnen maken naar sectoren waar het water aan de lippen staat, zoals de horeca en de detailhandel. Ook de recente aankondiging van het demissionaire kabinet Rutte dat de generieke overheidssteun stopt per 1 oktober zorgt ervoor dat meer bedrijven failliet gaan, waardoor personeel zijn heil elders moet zoeken. Tot slot was er door de coronacrisis sprake van minder arbeidsmigratie, iets wat op de arbeidsmarkt nog steeds te voelen is.

Uiteindelijk verwachten we in ons basisscenario dat de inflatie dit jaar gemiddeld uitkomt op 2,1 procent, met een piek van 2,6 procent in het vierde kwartaal van dit jaar (figuur 7). In onze modelberekeningen zwakt de inflatie in 2021 af naar 1,5 procent.[2]

Tegen de achtergrond van de tijdelijkheid van de huidige personele knelpunten verwachten we ook dat de loonstijging binnen de perken blijft en uitkomt op 2,2 procent voor dit jaar en 2,5 procent voor 2022 (figuur 8).

Figuur 7: Inflatiecijfers in verschillende scenario’s
Figuur 7: Inflatiecijfers in verschillende scenario’sBron: RaboResearch, CBS
Figuur 8: Loongroei in verschillende scenario’s
Figuur 8: Loongroei in verschillende scenario’sBron: RaboResearch, CBS

Scenario 1: langdurige arbeidsmarktkrapte

Maar er is natuurlijk ook een scenario denkbaar waarin de arbeidsmarktkrapte veel langduriger en hardnekkiger is dan waar we momenteel vanuit gaan. Bij een verdere stijging van de vacaturegraad de komende kwartalen naar 4 procent (zie figuur 9), laten onze modelberekeningen zien dat de inflatie in 2022 gemiddeld uitkomt op 2,6 procent. Dat is meer dan 1 procentpunt hoger dan in ons basispad (vergelijk donkerblauwe en groene stippellijn in zie figuur 7). In reactie op stijgende prijzen en een gunstigere onderhandelingspositie door de aanhoudende krapte, leggen ook bonden voor het jaar erop hogere looneisen op de cao-tafel. In onze berekeningen stijgen de cao-lonen in 2022 dan gemiddeld met 3,3 procent en met liefst 3,6 procent in 2023. Dat is een stuk hoger dan de 2,4 en 2,5 procent in ons basisscenario (vergelijk wederom donkerblauwe en groene stippellijn in figuur 8).

Figuur 9: Scenario’s ontwikkeling arbeidsmarktkrapte
Figuur 9: Scenario’s ontwikkeling arbeidsmarktkrapteBron: RaboResearch, CBS

Scenario 2: langdurige arbeidskrapte + hogere grondstofprijzen

Naast toenemende krapte op de arbeidsmarkt bestaat het risico dat de prijzen van grondstoffen en halffabricaten de komende tijd door blijven stijgen omdat internationale waardenketens langer verstoord blijven. Grondstoffenprijzen correleren daarnaast sterk met olieprijzen, waarvan we verwachten dat ze structureel hoger zijn door enerzijds een blijvend sterke vraag in voornamelijk ontwikkelingslanden en anderzijds aanbodrestricties vanwege toenemende zorgen om de gevolgen voor het milieu. 

Maar ook geopolitieke verhoudingen spelen een belangrijke rol. Zo exporteert China 98 procent van alle zeldzame aardmetalen naar de EU. Deze metalen zijn onmisbaar voor de productie van elektronische producten, zoals computers, elektrische auto’s en windmolens. De politieke verhoudingen tussen beide grootmachten zijn dus ook belangrijk voor toegang van de EU tot dit soort grondstoffen tegen acceptabele prijzen.[3]

Figuur 10: Scenario’s ontwikkeling grondstoffenprijzen
Figuur 10: Scenario’s ontwikkeling grondstoffenprijzenBron: RaboResearch, CBS

In een scenario waarbij grondstoffenprijzen door blijven stijgen (zie figuur 10) stuwt dit, in combinatie met het arbeidskraptescenario, de gemiddeld inflatie in 2022 op tot 3,3 procent met een piek van 4 procent in het eerste kwartaal van 2022 (zie figuur 7). Ook in de jaren erna is de inflatie nog aanzienlijk hoger dan in ons basisscenario. De hoge inflatiecijfers hebben ook invloed op de loonontwikkeling. In het gecombineerde scenario zorgen hogere grondstoffenprijzen ervoor dat de lonen doorstijgen tot boven de 4 procent in 2023 (zie figuur 8).

Inflatierisico’s voor sectoren

De mate waarin sectoren last ondervinden van de eerder genoemde inflatierisico’s verschilt van sector tot sector. Het is namelijk niet voor elke sector lastig om personeel te vinden of om aan intermediaire goederen te komen. In het vervolg van deze studie gaan we daarom dieper in op de sectorale inflatierisico’s. Uiteraard bestaan ook binnen sectoren weer aanzienlijke verschillen in de mate waarin subsectoren en bedrijven knelpunten ervaren. Om de analyse behapbaar te houden gaan we hier echter uit van sectorale gemiddelden.

Sectorale inflatiedruk door krapte op de arbeidsmarkt

Het vinden van personeel is vooral een belemmering voor dienstverlenende sectoren (figuur 11). Zo voert de uitzendbranche de top-20 aan van sectoren die een tekort aan arbeidskrachten als belemmering zien. Gevolgd door veterinaire dienstverlening, schoonmaakbedrijven en hoveniers.

Figuur 11: Flinke tekorten aan uitzendkrachten, dierenartsen, hoveniers en beveiligers
Figuur 11: Flinke tekorten aan uitzendkrachten, dierenartsen, hoveniers en beveiligersBron: CBS, RaboResearch

Op een hoger sectoraal aggregatieniveau zien we dat de vacaturegraad juist erg hoog is in de horeca en de informatie- en communicatiesector (figuur 12). Deelsectoren van de horeca en de informatie en communicatiesector, zoals de logiesverstrekkingen, eet- en drinkgelegenheden, IT-dienstverlening en diensten op het gebied van informatie (zoals webdesign), geven dan ook aan belemmerd te worden in hun bedrijfsvoering, omdat ze geen voldoende personeel kunnen vinden. Maar ook de bouw heeft te maken met een hoge vacaturegraad. 

Meer algemeen zien we dat de vacaturegraad in alle sectoren in het tweede kwartaal van dit jaar hoger ligt dan het sectorale langjarige gemiddelde. Opvallend is de relatief lage vacaturegraad in de zorg en het onderwijs, terwijl de arbeidskrapte van deze sectoren veelvuldig in het nieuws is. Dit kan ermee te maken hebben dat de zichtbare gevolgen van een extra onvervulde vacature in deze sectoren veel groter zijn dan in andere sectoren, waardoor de hoogte van de vacatures tot een minimum wordt beperkt. Het is voor scholen en ziekenhuis immers onacceptabel om geen docenten voor de klas te hebben staan of verpleegkundigen in het ziekenhuis te hebben rondlopen. Dat betekent niet dat deze sectoren niet gebukt gaan onder grote spanningen op personeel vlak.

Figuur 12: Hoge vacaturegraad bij horeca en ICT
Figuur 12: Hoge vacaturegraad bij horeca en ICTBron: Eurostat, RaboResearch. Toelichting: de vacaturegraad op sectoraal niveau wordt gemeten door het aantal vacatures als percentage van het totaal aantal vervulde posten + vacatures.

Sectorale inflatiedruk door verstoringen in de toeleveringsketen

Waar een tekort aan personeel vooral een belemmering vormt in dienstensectoren, zien we dat vooral industriële sectoren aangeven dat restricties in productiemiddelen, materiaal of ruimte ze belemmeren (figuur 13). Eerder schreven we al dat de grondstofproblemen voor onzekerheid zorgen in de industrie.

Figuur 13: Restricties in materialen belemmert productie van auto’s, elektrische apparaten en meubels
Figuur 13: Restricties in materialen belemmert productie van auto’s, elektrische apparaten en meubels Bron: CBS, RaboResearch

Zoals eerder aangegeven is het door de verstoringen in de toeleveringsketens voor sommige bedrijven lastig om aan intermediaire goederen te komen. Deze verstoringen zorgen ook nog eens voor enorme prijsstijgingen van bepaalde producten.

Die prijsstijgingen zien we terug in de verbruiksprijzen voor de Nederlandse industrie. Dit jaar is de gemiddelde prijs die Nederlandse industriebedrijven betalen voor cokes (brandstof op basis van steenkool) en geraffineerde aardolie met meer dan 35 procent toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Ook de prijzen voor metalen in primaire vorm, chemische producten en hout stegen fors (figuur 14).

Figuur 14: Producentenprijzen industrie
Figuur 14: Producentenprijzen industrieBron: CBS, RaboResearch

Het inflatierisico voor een sector neemt toe naarmate de prijzen van intermediaire goederen sterk stijgen en een sector sterker afhankelijk is van deze goederen. In tabel 1 staan sectoren die veel gebruik maken van de negen[4] intermediaire producten met een gemiddeld hoge prijsstijging in 2021. Vooral industriële sectoren gebruiken intermediaire goederen waarvan de prijs fors is gestegen. 70 procent van de intermediaire goederen die wordt gebruikt in de voedingsmiddelen-, chemische- en houtindustrie is onderhevig aan prijsstijgingen. Maar ook zijn inflatierisico’s door duurdere inputprijzen omvangrijk in de metaalsector, papierindustrie, grafische industrie, dierenartsen en de farmacie.

Restaurants en cafés, vervoer door de lucht, de landbouw en gespecialiseerde bouw zijn niet-industriële sectoren die inflatierisico’s lopen door duurdere intermediaire goederen. Bij restaurants en cafés bestaat bijvoorbeeld 40 procent van de totale intermediaire goederen uit voedingsmiddelen.[5] Ook de andere bouwsectoren staan aardig hoog op de lijst, maar vallen net buiten de top-30. Daarmee loopt de bouw, net zoals de horeca, hoge inflatierisico’s door zowel krapte op de arbeidsmarkt als prijsstijging van intermediaire goederen.

Tabel 1: Voornamelijk industriële sectoren zijn vatbaar voor inflatiedruk door prijsstijgingen van intermediaire goederen
Tabel 1: Voornamelijk industriële sectoren zijn vatbaar voor inflatiedruk door prijsstijgingen van intermediaire goederenBron: CBS

Schaarste zorgt nog niet binnen alle sectoren voor hogere lonen

Zoals weergegeven in de infographic (figuur 4), beïnvloedt arbeidsmarktkrapte de inflatie onder andere via hogere lonen. Daarnaast hebben ook de verstoringen van de toeleveringsketens niet alleen direct maar ook indirect een impact op inflatie via lonen vanwege hogere inflatieverwachtingen.

De bouw, die zowel met verstoringen in de toeleveringsketens als krapte op de arbeidsmarkt te maken heeft, toont gemiddeld de sterkste loonstijgingen (figuur 15). Maar ook binnen de industrie namen de lonen meer toe dan het landelijk gemiddelde. Binnen de horeca, die net zoals de bouw te maken heeft met inflatierisco’s uit beide hoeken, stegen de lonen nog niet bijzonder snel.

Figuur 15: Loonstijgingen vooral hoog in de bouw
Figuur 15: Loonstijgingen vooral hoog in de bouwBron: CBS. * Geen data beschikbaar voor 2021

Ook opvallend is dat in de ICT-sector de lonen nog niet sneller stijgen dan het landelijk gemiddelde, terwijl deze sector al jarenlang kampt met een schaarste van personeel. Mogelijk speelt hier mee dat ICT-dienstverlening deels kan worden uitbesteed in het buitenland.

Conclusie en discussie

In dit rapport hebben we gekeken naar de inflatierisico’s door de arbeidsmarktkrapte en gestegen grondstofprijzen en halffabricaten door verstoorde internationale waardenketens. In deze paragraaf bespreken we enkele beleidsopties die kunnen helpen om te voorkomen dat we in een scenario van langdurige krapte en hogere grondstoffenprijzen terecht komen. Maar eerst beantwoorden we de vraag of de krapte en hogere grondstoffenprijzen geen permanente impact kunnen hebben op inflatie en lonen.

Geen permanente effecten?

De impact op inflatie en lonen is significant in de scenario’s waarin krapte en hoge inputprijzen langer aanhouden dan waar we momenteel vanuit gaan, maar de effecten zijn wel tijdelijk van aard. We willen hierbij twee belangrijke opmerkingen plaatsen. Ten eerste zijn de scenario’s in dit rapport geen extreme scenario’s en dienen dus niet als bovengrens van de inflatierisico’s, maar scenario’s die in onze visie zich met een redelijke waarschijnlijkheid kunnen voordoen. Ten tweede zijn personeelstekorten altijd een tijdelijk fenomeen. Dit heeft te maken met het feit dat er geen vast aantal banen in een economie aanwezig is. De veronderstelling dat dit wel het geval is, wordt door economen wel de lump of labor fallacy of vaste banenillusie genoemd. In dit licht wordt bijvoorbeeld vaak de suggestie gewekt dat de vergrijzing van de Nederlandse bevolking leidt tot een structureel tekort aan arbeidskrachten. Als het aantal banen in een economie een vaste hoeveelheid zou zijn, dan had de sterke toestroom van vrouwen op de arbeidsmarkt sinds eind jaren ’80 moeten leiden tot een permanent hogere werkloosheid onder mannen, maar dit zien we niet terug in de cijfers (figuur 16). Dezelfde manier van denken kunnen we toepassen op technologische ontwikkelingen, zoals de opkomst van de stoommachine, lopende band, ICT en, recent, artificial intelligence. Hierdoor zijn weliswaar banen in veel segmenten van de economie verdwenen, maar omgekeerd zijn er in andere segmenten veel banen bijgekomen. Op de lange termijn wordt de hoeveelheid banen bepaald door het arbeidsaanbod en past de economische structuur zich hierop aan.

In deze context krimpen marktsectoren die kampen met aanhoudende personeelstekorten na verloop van tijd simpelweg, bijvoorbeeld omdat ze door stijgende lonen en prijzen niet meer kunnen concurreren met hun buitenlandse peers. Krapte in (semi-)publieke sectoren, zoals de zorg en onderwijs, wordt uiteindelijk opgelost doordat werknemers worden weggetrokken uit de marktsector. Ook hiervoor geldt dus dat er geen sprake is van permanente effecten. Uiteraard is het wel zo dat door de toenemende vraag naar personeel vanuit publieke sectoren, de arbeidskrapte in marktsectoren wellicht nog een paar jaar langer aanhoudt dan waar we in ons scenario vanuit gaan. Dit vraagt wellicht nog eens om een vervolganalyse.

Figuur 16: Participatie van mannen heeft niet te leiden gehad onder massale toetreding van vrouwen
Figuur 16: Participatie van mannen heeft niet te leiden gehad onder massale toetreding van vrouwenBron: OECD, RaboResearch

Ook de verstoring van internationale waardeketens is in onze ogen geen permanent fenomeen. Als bedrijven te lang worden geconfronteerd met verstoringen in de keten – die hen op kosten jagen – nemen ze op een gegeven moment andere strategische beslissingen. Bijvoorbeeld door productie te herlocaliseren of -in het geval van geopolitieke spanningen- grondstoffen en halffabricaten uit andere landen te halen. 

Tot slot zorgt schaarste van arbeid en grondstoffen ervoor dat bedrijven in sommige sectoren gaan investeren in technologieën die het mogelijk maken om te besparen op de inzet van arbeid en grondstoffen en halffabricaten. Of bedrijven zullen verkennen of substitutie naar andere grondstoffen en halffabricaten mogelijk is.

Beleidsopties

Zijn er nou nog oplossingen te bedenken waarmee we kunnen voorkomen dat we in een scenario terechtkomen waarin de arbeidskrapte en materiaalschaarste ondernemers nog jaren zal achtervolgen? Ja, die zijn er, al geldt voor dit soort trends dat er natuurlijk geen ei van Columbus bestaat. Ten eerste zijn er nog steeds veel mensen die werken in deeltijd en die wellicht met goede afspraken over werk en zorg tot meer uren werken verleid kunnen worden. Daarnaast zal aanhoudende krapte mogelijk ook investeringen en technologische oplossingen afdwingen.

Ten tweede is er nog steeds sprake van een flinke pool aan onbenut arbeidspotentieel. Zo zijn nog steeds meer dan 50.000 55-plussers op zoek naar een baan. Werkgevers zouden hier eens wat vaker naar kunnen kijken, of naar mensen met een arbeidsbeperking. De overheid heeft hier voor werkgevers allerlei regelingen en kostenvoordelen voor.

Ten derde zou de overheid veel duidelijker kunnen communiceren over de arbeidsmarktkansen van opleidingen. Informatie hierover is versplinterd en weggemoffeld in studiebijsluiters en de overheidssite Studiekeuze123. Bijvoorbeeld via het opleggen van numeri fixi bij opleidingen met slechte arbeidsmarktperspectieven. Wij pleiten dan ook voor een continue afstemming tussen het curriculum van het praktijkonderwijs en de vaardigheden die nodig zijn op de werkvloer. Voor opleidingen met ronduit slechte arbeidsmarktperspectieven kan de overheid ook actiever sturen door het opleggen van een numeri fixi.

Beleidsaanknopingspunten hoe om te gaan met materiaalschaarste liggen ook ingewikkeld. Uiteraard is het belangrijk om de voorraadstrategie aan te passen en inputprijzen te hedgen indien voorspellingen hier aanleiding toe geven. Bedrijven doen er ook goed aan hun toeleveringsketens in kaart te brengen en risico’s te identificeren. Meer algemeen is het vanuit overheidswege lastig om beleid te formuleren op materiaalschaarste en verstoorde waardenketens, aangezien deze grotendeels buiten de invloedsfeer van de Nederlandse overheid liggen.

Voetnoten

[1] Deflatie is het spiegelbeeld van inflatie: een aanhoudende daling van het gemiddelde prijspeil van goederen en diensten. Dit lijkt juist goed voor de portemonnee van de gemiddelde consument. Het nadeel van deflatie is dat het de omzet en winst van bedrijven erodeert, waarop zij genoodzaakt zijn in de kosten te snijden en mensen te ontslaan. Dit leidt vervolgens tot lagere huishoudinkomens, waarop mensen uit voorzorg nog minder uitgeven. Zodoende kan een economie in een deflatoire spiraal terecht komen. 

[2] Overigens wijkt deze prognose wat af van onze officiële inflatieramingen voor 2022 van 1,7%.

[3] In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden zijn zeldzame aardmetalen niet zo zeldzaam. De winning van deze metalen is alleen extreem vervuilend en gevaarlijk. De EU heeft dus weinig uitwijkmogelijkheden naar andere landen om op grote schaal toegang te krijgen tot deze metalen. 

[4] Deze intermediaire goederen zijn de top-10 in figuur 14, minus reparatie en installatie van machines.

[5] Het product voedingsmiddelen is niet als dergelijk beschikbaar in de gebruikstabellen van het CBS, maar bestaat uit een optelling van: akker- en tuinbouwproducten, levende dieren en dierlijke producten, vis- en vleesproducten, groente en fruit, zuivelproducten, graan- en zetmeelproducten en andere voedingsmiddelen. 

Delen:
Auteur(s)
Hugo Erken
RaboResearch Nederland, Economie en Duurzaamheid Rabobank KEO
Lize Nauta
RaboResearch Nederland, Economie en Duurzaamheid Rabobank KEO

naar boven