
Repareren of prepareren
Special
- Het kabinet heeft een forse bijdrage geleverd aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn
- Voor een deel betrof dit dossiers die jarenlang vooruit waren geschoven, zoals het verhogen van de AOW-leeftijd en koppeling aan de levensverwachting, beperken van de hypotheekrenteaftrek en het in toom houden van de stijgende zorgkosten
- De hervormingen zijn keer op keer via ingewikkelde compromissen tot stand gebracht. Hierdoor valt er op elk van de dossiers nog een lijst te maken met uitdagingen die een volgend kabinet zou kunnen uitvoeren
- Een risico is dat een komend kabinet met een meerpartijencoalitie de economische noodzaak niet wil inzien van verdergaande hervormingen
Het kabinet Rutte II is de afgelopen jaren hard in de weer geweest met structurele hervormingen van de economie. Op een aantal terreinen zijn daar behoorlijke vorderingen geboekt. De vraag die echter blijft hangen, is of al deze inspanningen het gewenste resultaat hebben opgeleverd. Kan een nieuw kabinet over een half jaar rustig achteroverleunen en op de winkel passen? Deze Special is onderdeel van de serie Prinsjesdag 2016. De andere themaberichten gaan over de conjuncturele ontwikkelingen en het begrotingsbeleid onder Rutte II, duurzaamheid en de Miljoenennota.
Co-auteur: Sanne Bruijns
Hervormen om te verbeteren
Structurele hervormingen worden vaak per definitie goed genoemd. Zelden of nooit wordt gedefinieerd wat het zijn en waarom deze aanpassingen in beleid goed zijn. Volgens de Europese Commissie gaat het om het volgende:
“Structurele hervormingen halen blokkades voor fundamentele stuwende krachten voor groei weg, door het liberaliseren van arbeidsmarkt, producten- en dienstenmarkten. Daardoor worden banen gecreëerd en investeringen aangemoedigd waardoor de productiviteit groeit. Deze hervormingen worden zo ontworpen zodat concurrentievermogen, groeipotentieel en aanpassingsvermogen van de economie wordt gestimuleerd” (EC, 2015).
In de praktijk was de afgelopen jaren de belangrijkste lens waarmee is gekeken naar het succes van structurele hervormingen wat deze hebben opgeleverd voor de schatkist op lange of korte termijn. In deze Special beoordelen we de hervormingen van het huidige kabinet langs een iets bredere set van criteria, zoals ook verwoord in het rapport van de studiegroep duurzame groei (Studiegroep Duurzame Groei, 2016). Daarbij gaat het om het verminderen van onevenwichtigheden, het stimuleren van duurzame groei, het toerusten op veranderingen in de samenleving en het stimuleren van innovatie en ondernemerschap.
In de volgende paragraaf geven we een overzicht van de belangrijkste hervormingen uit het regeerakkoord van het kabinet Rutte II en het effect daarvan op het houdbaarheidssaldo. Vervolgens lichten we de verschillende hervormingen per thema toe en bespreken we de resterende uitdagingen.
Overzicht maatregelen

Met als belangrijkste aanleiding de houdbaarheid van de overheidsfinanciën heeft het kabinet Rutte II een ingrijpende hervormingsagenda opgesteld (zie figuur 1). Een groot deel van de geplande structurele hervormingen is inmiddels doorgevoerd, waardoor het kabinet in staat is geweest om het houdbaarheidssaldo (zie box 1) om te buigen van een tekort van 4,5 procent van het bruto binnenlands product in 2010 naar een overschot van 0,4 procent in 2016 (figuur 2). De grootste bijdrage hieraan hebben de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd en de hervorming van de langdurige zorg geleverd (Smid et al., 2014).
Box 1: Houdbaarheidssaldo
Het houdbaarheidssaldo is een maatstaf voor de toekomstbestendigheid van de overheidsfinanciën. De overheidsfinanciën worden als houdbaar beschouwd wanneer de verwachte toekomstige inkomsten voldoende zijn om de verwachte toekomstige uitgaven te betalen. Dit houdt in dat de huidige collectieve arrangementen ook voor toekomstige generaties betaalbaar zijn.
Bron: Stabiliteitsprogramma Nederland, 2014
Zorg
Een van de belangrijkste hervormingen van het kabinet Rutte II is de Hervorming Langdurige Zorg (Smid et al., 2014). Met deze hervorming heeft het kabinet beoogd dat ouderen langer thuis blijven wonen en dat mensen met een beperking zelfstandiger kunnen leven. Het grootste deel van de voormalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is overgegaan in de Wet Langdurige Zorg. Daarnaast is de verantwoordelijkheid voor lichtere vormen van zorg naar de gemeenten verschoven. Gemeenten faciliteren ondersteuning aan huis via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Bovendien zijn er prijsafspraken gemaakt met medicijnfabrikanten en is er gesneden in de zorgtoeslag. Dit alles moet bijdragen aan lagere zorgkosten in de toekomst en daarmee aan een betere betaalbaarheid van de zorg. De hervormingen zijn een succes in zoverre dat ze de stijging van de zorguitgaven in de afgelopen jaren hebben geremd (figuur 3).

Toch blijven de hoge zorgkosten ook voor het volgende kabinet een aandachtspunt. De reële zorguitgaven zullen namelijk bij ongewijzigd beleid groeien met 3,4 procent per jaar in de periode 2018-2021. Oorzaken van deze stijging zijn de toenemende vergrijzing, de stijging van het inkomen en het duurder worden van de zorgconsumptie (CPB, 2016a). Indien het niet wenselijk wordt geacht dat een steeds groter deel van de inkomens van huishoudens naar zorgkosten gaat, is het ook zaak dat de overheid maatregelen blijft nemen om de stijging van de zorgkosten beheersbaar te houden. Grootschalige hervormingen zoals we die de afgelopen jaren hebben gekend, zijn dan niet ondenkbaar. Daarnaast is het belangrijk om erop te wijzen dat in het licht van de betaalbaarheid van de zorg het afschaffen van het eigen risico onverstandig is. Dit haalt de bewustwording van de kosten van zorgconsumptie weg. Wel kan de overheid nadenken over andere systemen, waarbij zij kwetsbare groepen kan ontzien.
AOW en pensioen
Behalve hervormingen in de zorg hebben ook diverse pensioenhervormingen een grote bijdrage geleverd aan het verbeteren van het houdbaarheidssaldo (Smid et al., 2014). Zonder ingrijpen zouden de overheidsuitgaven aan AOW-uitkeringen hierdoor drastisch toenemen. De komende jaren neemt namelijk niet alleen het aantal ouderen toe, maar stijgt ook de gemiddelde levensverwachting (Smid et al., 2014). De stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd en koppeling aan de levensverwachting vormen verreweg de belangrijkste maatregel. Daarnaast is de AOW-toeslag voor jongere partners vanaf 2015 vervallen (Sociale Verzekeringsbank).
Het vorige kabinet, Rutte I, had al een verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd doorgevoerd. In het regeerakkoord van het kabinet Rutte II is de verhoging van de AOW-leeftijd versneld doorgevoerd; naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021 en daarna een koppeling aan de levensverwachting. De geschatte AOW-leeftijd voor een 25-jarige is momenteel 71½ jaar (Rekentool Sociale Verzekeringsbank). Door de koppeling met de levensverwachting is de betaalbaarheid van de AOW en daarmee de houdbaarheid van de overheidsfinanciën sterk verbeterd (Smid, 2015a en CPB, 2014).
Tevens zijn de grenzen waarbinnen werknemers fiscaal vriendelijk voor hun pensioen mogen sparen (ook wel het Witteveenkader genoemd) verlaagd. Per 1 januari 2014 zijn de maximale opbouwpercentages voor het ouderdomspensioen verlaagd van 2,25 procent naar 2,15 procent voor middelloonregelingen. Dit betreft het maximale percentage van het pensioengevend loon dat werknemers jaarlijks belastingvrij als premie mogen inleggen. Per 1 januari 2015 is dit percentage verder verlaagd tot 1,875. De grondslag voor de fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw is gemaximeerd op 100.000 euro per jaar, met een vrijwillige mogelijkheid om met een hoger salaris te sparen in een netto lijfrente (Smid, 2014 en Smid, 2015b).
Een van de belangrijkste taken voor een volgend kabinet is de verdere hervorming van het pensioenstelsel. Door de flexibilisering van de arbeidsmarkt is de groep werkenden die geen of weinig pensioen opbouwt in een collectieve regeling, zoals zzp’ers en andere flexwerkers, steeds groter geworden. Indien zij dit niet compenseren met individuele vermogensopbouw dan zullen zij na pensionering een groter beroep doen op collectieve voorzieningen zoals huur- en zorgtoeslag, met alle gevolgen van dien voor de overheidsbegroting.
Ook hebben de lage rente en het vooruitzicht dat de pensioenaanspraken ook de komende jaren niet kunnen worden geïndexeerd, de discussie over een grondige hervorming van het pensioenstelsel opnieuw aangezwengeld. Het kabinet Rutte II is gestart met het verkennen van de mogelijkheden voor een nieuw stelsel van individuele pensioenrekeningen, gecombineerd met een zekere collectieve risicodeling. Het heeft echter nog geen knopen doorgehakt (Smid, 2016).
Woningmarkt
Ook op de woningmarkt stelde Rutte II zichzelf een grote uitdaging. Nederlandse huishoudens hebben aan de ene kant grote financiële vermogens en aan de andere kant een hoge hypotheekschuld. Dit vermogen zit echter vast in de waarde van de woning en de collectieve pensioenpotten. Door deze lange balansen is de Nederlandse woningmarkt kwetsbaar. De huizenprijsdalingen in de crisisjaren hebben er immers toe bijgedragen dat veel mensen een negatief vermogen hebben kregen.[1] Die zogenaamde ‘onderwaterstand’ is de afgelopen jaren door de stijgende huizenprijzen weer behoorlijk teruggelopen, maar nog steeds staat circa 14 procent van alle huishoudens met een hypotheek onder water. Het verkorten van de balans van huishoudens is mede aanleiding geweest voor de structurele hervormingen op de woningmarkt van de afgelopen jaren.
Zo is de wet Tijdelijke regeling hypothecair krediet in het leven geroepen. Om de groei van macro hypotheekschuld te beperken is in deze wet een plafond neergelegd voor de maximale hypotheekschuld ten opzichte van de woningwaarde (100 procent vanaf 2018). Verder zijn, om overkreditering tegen gaan, de maximale hypotheeklasten vastgelegd per inkomenscategorie en het niveau van het hypotheekrentetarief. Deze normen worden jaarlijks aangepast. Naast deze tijdelijke wet is de Wet Herziening Fiscale Behandeling Eigen Woning per 1 januari 2013 ingevoerd. Hierin is bepaald dat huizenkopers nieuwe leningen ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig moeten aflossen om recht te hebben op renteaftrek. Hiermee is de fiscale stimulans van aflossingsvrije hypotheken afgenomen (Rijksbegroting, 2013). Het effect hiervan is dat aflossingsvrije hypotheken in de praktijk nog maar zelden worden verstrekt.


Voor de komende periode liggen er op het gebied van de woningmarkt nog uitdagingen te wachten. Het tekort aan middeldure huurwoningen zal een belangrijk beleidsonderwerp voor de minister zijn. De toename van flexibele arbeidscontracten, meer expats en de verwachting dat ouderen willen huren en hun bestaande koopwoning willen verkopen, zorgt voor een groeiende vraag naar middeldure huurwoningen. Het gaat hierbij om woningen met huurprijzen in de range van 700 tot 950 euro per maand. In tegenstelling tot de vraag neemt het aanbod van dergelijke huurwoningen nauwelijks toe. Wij zien hiervoor twee belangrijke oorzaken. De eerste is de herziening van de Woningwet per 1 juli 2016. Hierin is vastgelegd dat corporaties zich moeten richten op huurwoningen met een huur tot aan de aftoppingsgrens (ongeveer 618 euro). Hierdoor zullen zij boven deze grens geen woningen meer ontwikkelingen. Ten tweede zijn private partijen terughoudend in het ontwikkelen van huurwoningen onder de 850 euro per maand uit angst voor de verhoging van de liberalisatiegrens van nu 710 euro. Alle verhuurders zijn namelijk verplicht de verhuurdersheffing af te dragen over hun woningbezit met een huurprijs onder de liberaliseringsgrens. De verhuurdersheffing komt neer op circa één à twee maanden huuropbrengst. Naar onze verwachting zal het nieuwe kabinet met beleidsinstrumenten komen om dit marktsegment te ondersteunen.
Naast de middeldure huursector vormt ook de nieuwbouwsector een uitdaging voor het komende kabinet. De nieuwbouw van woningen stagneert waardoor het woningtekort bij het huidige bouwtempo toeneemt naar 186.000 woningen in 2025 (zie figuur 4 en 5). De belangrijkste verklaringen hiervoor zijn de capaciteitsproblemen bij ontwikkelaars, bouwers en gemeenten (Zie ons Kwartaalbericht Woningmarkt). De komende jaren moet het beleid gericht zijn op het stimuleren van de nieuwbouw.
Voetnoot
[1] Overigens zijn diezelfde huizenprijsdalingen voor ongeveer de helft te wijten aan het overheidsbeleid van de afgelopen jaren.
Arbeidsmarkt
De grootste doorgevoerde hervormingen die van invloed zijn op de arbeidsmarkt zijn de Wet Werk en Zekerheid en de Participatiewet. Van 2003 tot 2015 is het aandeel van werknemers met een flexibele arbeidsrelatie sterk toegenomen (figuur 6). De Wet Werk en Zekerheid is ingevoerd met de intentie om flexwerkers beter te beschermen om zo het verschil in rechtspositie tussen flexibele werknemers en vaste werknemers kleiner te maken. Ook is gepoogd het ontslagrecht sneller en goedkoper te maken (Rijksoverheid, 2016a). De Participatiewet is bedoeld om zoveel mogelijk mensen met of zonder arbeidsbeperking werk te laten vinden. De Wet Werk en Bijstand, de Wet Sociale Werkvoorziening en een groot deel van de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten zijn overgegaan in deze nieuwe wet (Rijksoverheid,2016b).
Het is de vraag of de invoering van de Wet Werk en Zekerheid het beoogde effect heeft gehad. Weliswaar zijn de regels met betrekking tot flexibele arbeid verbeterd ten opzichte van andere OECD-landen, toch kent Nederland nog steeds het grootste verschil in de bescherming tussen vaste en tijdelijke werknemers van alle OECD-landen (CPB, 2015). Ook lijkt het aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie door te groeien (figuur 7).
De afgelopen jaren is de arbeidsdeelname wel licht gestegen en de werkloosheid licht gedaald (MEV, 2016), maar het is niet mogelijk om deze veranderingen één-op-één toe te schrijven aan bovengenoemde hervormingen. Bovendien is het aantal langdurig werklozen tussen de 45 en 75 jaar nu op een veel hoger niveau dan voor de crisis. Dit is deels te verklaren door de stijging van de AOW-leeftijd, maar is ook te wijten aan de stijging van de loonkosten (zie Langdurige werkloosheid vraagt om lagere sociale lasten). Ondanks het herstel van de arbeidsmarkt en de nauwelijks toegenomen loonkosten in 2015 is het nodig dat het volgende kabinet maatregelen neemt om de structurele economische groei te verhogen en zo de langdurige werkloosheid onder ouderen te verlagen (zie Sputterende wereldeconomie raakt nu ook Nederland).


Ook de steeds grotere groep zzp’ers vormt een grote uitdaging op de arbeidsmarkt. Zzp’ers hebben een relatief groot fiscaal voordeel ten opzichte van werknemers in loondienst. Zelfstandigen hebben namelijk recht op een aantal aftrekposten, zoals de zelfstandigenaftrek, de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en de MKB winstvrijstelling (IBO zelfstandigen zonder personeel, 2015). In de periode van 2003 tot 2015 is ook het aandeel zzp’ers in de totale beroepsbevolking sterk toegenomen (figuur 8), deels door deze fiscale voordelen die zij hebben ten opzichte van werknemers. Omdat er grote rechtsgevolgen zijn verbonden aan een kwalificatie is het opzetten van schijnconstructies aantrekkelijk voor zowel vragers als aanbieders van arbeid. Om schijnzelfstandigheid uit te bannen, is het nodig de institutionele verschillen te verkleinen.
Deels om schijnconstructies tegen te gaan, is vanaf 1 mei 2016 de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) vervallen. Ter vervanging van de VAR kunnen opdrachtgevers en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) –als zij dat willen– een modelovereenkomst gebruiken om vooraf zekerheid te hebben over de voorgenomen arbeidsrelatie en zo te weten dat er geen sprake is van loondienst (Belastingdienst, 2016). Opdrachtgevers weten dan zeker dat zij geen loonheffingen hoeven in te houden en te betalen. De wijzigingen staan in de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA). Het is nog te vroeg om te beoordelen of deze wetgeving de beoogde veranderingen teweeg zal brengen. Wel lijkt het kabinet meer mensen te gaan inzetten om de overeenkomsten van zzp’ers te gaan beoordelen, om zo de onzekerheden te verminderen.

Uiteraard blijven het verlagen van de werkloosheid, het verhogen van de arbeidsproductiviteit, het verlagen van de uitkeringslasten en het bevorderen van arbeidsparticipatie van zoveel mogelijk groepen een belangrijk uitgangspunt. Hoewel dit niet direct zal leiden tot financieel voordeel is dit van groot economisch belang. Het draagt namelijk bij aan minder sociale uitsluiting, minder ongelijkheid en mogelijk ook een betere gezondheid en minder criminaliteit (CPB, 2016b).
Belastingstelsel
Van het hervormen van het belastingstelsel is deze kabinetsperiode weinig terechtgekomen. Weliswaar zijn er op enkele vlakken wel hervormingen doorgevoerd (zoals de gedeeltelijke afbouw van de hypotheekrenteaftrek), van een goed doordachte hervorming van het gehele stelsel is geen sprake geweest. Bovendien zijn sommige hervormingen geen verbetering ten opzichte van de oude situatie, zoals die van een progressieve vermogensrendementsheffing. Een gemiste kans, zeker omdat het kabinet dit jaar wel vijf miljard euro lastenverlichting heeft doorgevoerd. Dit had kunnen worden gebruikt als ‘smeerolie’ om de verliezers te compenseren bij een grootschalige hervorming.
Vorig jaar hebben wij al uiteengezet hoe het Nederlandse belastingsysteem zou moeten worden hervormd (Badir, 2015). Hierbij hebben wij ons gebaseerd op de internationale economische literatuur (zie figuur 9). Er zijn nog genoeg verstoringen in het Nederlandse belastingstelsel. Ten eerste zijn de lasten op arbeid in Nederland sinds het begin van deze eeuw toegenomen (figuur 10).

Deze ontwikkeling is economisch ongewenst, aangezien lasten op arbeid juist als een van de meest economisch verstorende soorten belasting worden gezien. Ook is de vermogensbelasting in Nederland een steeds kleiner deel van de belastinginkomsten gaan uitmaken, terwijl sommige lasten op vermogen economisch juist weinig verstorend zijn. Daarnaast is de huidige Nederlandse vermogensrendementsheffing in box 3 een economisch onlogische belasting, omdat het daadwerkelijke kapitaalinkomsten niet belast. Uit onderzoek blijkt juist dat het economisch het meest efficiënt is om daadwerkelijke kapitaalinkomsten te belasten. Tot slot kent Nederland veel fiscale voordelen voor pensioenbesparingen en woningbezit die economisch moeilijk te rechtvaardigen zijn en economisch verstorend werken. Het is te hopen dat een volgend kabinet werk maakt om deze hervormingen als onderdeel van een grote stelselherziening door te voeren.
Duurzaamheid
Het laatste thema dat de komende jaren extra aandacht van het kabinet verdient, is duurzaamheid. Hoewel duurzaamheid al langer hoog op de agenda staat, moet de overheid nog een aantal grote stappen zetten om in 2020 te voldoen aan de internationale doelstellingen (Janssen et al., 2016). Op het gebied van uitstootvermindering ligt Nederland al aardig op koers, maar de mate van energiebesparing en het aandeel duurzame energieproductie liggen ver beneden de maat. Het zal voor een nieuw kabinet een behoorlijke inspanning vergen om de in internationaal verband afgesproken doelstellingen de komende jaren te bereiken, zie de Special Beleidsimpulsen voor duurzaamheidsambities. De ambitie om Nederland te laten transformeren naar een circulaire economie kan hieraan bijdragen, maar brengt ook weer een uitgebreide agenda met de nodige investeringen met zich mee (Janssen et al., 2016).
Inzetten op verdienvermogen
Meer dan in de achter ons liggende periode moet de welvaart de komende jaren komen van een groei van de arbeidsproductiviteit (CPB, 2016a). In plaats van de helft van de groei gaat het om driekwart van de door het CPB verwachte groei. De arbeidsproductiviteit stijgt echter niet vanzelf, zoals soms lijkt uit de modelberekeningen van het CPB (Erken et al., 2016). Investeringen in innovatie, ondernemerschap en scholing zorgen voor het ondernemerschap van morgen.
Voor een nieuw kabinet ligt daarbij een aanzienlijke opgave om er in ieder geval voor te zorgen dat de innovatiekracht en de productiviteitsgroei van Nederlandse bedrijven niet wegzakken. Beleidsopties daarvoor zijn er genoeg. Zo kan worden gekeken naar de Kansrijk-reeksen van het CPB: zie bijvoorbeeld Kansrijk Innovatiebeleid en Kansrijk Onderwijsbeleid. Ook op het gebied van fiscale stimulering van ondernemerschap heeft het CPB al eerder de koers uitgezet en aangegeven dat met name de MKB-winstvrijstelling zorgt voor een prikkel om door te groeien (Van Vuuren, 2012). Ook Europees zou met de kapitaalmarktunie veel meer haast moeten worden gemaakt, waardoor een omgeving voor durfkapitaal ontstaat die wat meer op die van de VS zou kunnen gaan lijken. De politiek heeft, nogmaals, voldoende beleidsopties.
Conclusie
De afgelopen jaren heeft het kabinet een aantal grote structurele hervormingen doorgevoerd. Een belangrijk resultaat hiervan is dat het houdbaarheidstekort van 4,5 procent van het bruto binnenlands product in 2010 is omgezet in een overschot van 0,7 procent in 2016. Wanneer we echter terugblikken op het regeerakkoord, lijken de uitgevoerde hervormingen vooral geselecteerd om hun politieke haalbaarheid en niet per se om hun economisch nut. Een nieuw kabinet moet ervoor waken om structurele uitdagingen niet enkel vanuit financieel-economisch oogpunt te bekijken. Uiteindelijk gaat het erom wat het met de welvaart van de gemiddelde burger, en dus de kiezer, doet. Met dat doel voor ogen staat het volgende kabinet voor grote uitdagingen.
Concreet denken wij dat de grootste financiële uitdagingen liggen op het gebied van zorg, arbeidsmarkt en het belastingstelsel. De zorgkosten zullen de komende jaren weer relatief sterk stijgen; verdere hervormingen zijn dan ook nodig om de stijging van de zorgkosten te beteugelen. Op het gebied van de arbeidsmarkt is de tegenstelling tussen vaste en flexibele arbeid wat ons betreft te groot geworden. Hier valt ook de huidige positie van zzp‘ers onder. Tot slot is een grondige herziening van het belastingstelsel economisch wenselijk.
Voor de toekomst van Nederland zijn de thema’s innovatie en duurzaamheid minstens even belangrijk. Het toekomstige verdienvermogen van Nederland hangt sterk samen met hoe innovatief en ondernemend ons land is. Investeren in kennis en scholing is en blijft daarbij belangrijk. Verduurzaming van de Nederlandse samenleving is een must. Zowel vanuit internationale verplichtingen als ook als kans om Nederland welvarend te houden.
Het economische tij is relatief gunstig om deze resterende agenda af te werken. Een gematigde economische groei en een begroting die in principe op orde is, bieden ruimte om verder door te pakken.
We zien daarbij echter twee gevaren. Ten eerste is de kans groot dat het ontbreken van een acute noodzaak om te hervormen leidt tot uitstelgedrag. Iets wat voor de financiële crisis ook op veel terreinen het geval was. Een nieuw kabinet kan zich ook niet permitteren dossiers lang te laten slepen. Dan gaat Nederland in vergelijking met andere landen achterlopen en worden kleine weeffouten uiteindelijk onder druk belangrijke systeemfouten. Dat hebben we de afgelopen jaren met eigen ogen kunnen aanschouwen.
Ten tweede is de kans groot dat de politieke constellatie elke hervorming bemoeilijkt. Een drie-, vier- of zelfs vijfpartijenkabinet behoort bij de huidige peilingen tot de mogelijkheden. Dan is wellicht de belangrijkste structurele hervorming die nodig is die van onze parlementaire democratie.
Literatuur
Badir (2015), Het Nederlandse belastingstelsel: genoeg te hervormen.
CPB (2015) Zorgkeuzes in Kaart: Analyse van beleidsopties voor de zorg van tien politieke partijen
CPB (2016a), Middellange-termijnverkenning 2018-2021.
CPB (2016b), Kansrijke arbeidsmarkt deel 2.
Erken, H. Stegeman, H. en Thurik, R. (2016), Het belang van innovatie, onderwijs en ondernemerschap voor productiviteitsgroei.
Regeerakkoord (2012), Regeerakkoord.
Stabiliteitsprogramma Nederland (2014)
Smid, B., Ter Rele, H., Boeters, S., Draper, N., Nibbelink, A., en Wouterse, B. (2014) Minder zorg om vergrijzing. CPB, Boek 12.
Smid, T. (2014), Structurele hervormingen op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Smid, T. (2015a), Houdbaarheid Nederlandse overheidsfinanciën.
Smid, T. (2015b), Een toereikend pensioen is niet vanzelfsprekend.
Smid, T. (2016), Aangescherpte regels en lage rente belemmeren indexatie pensioenen.