
Ondernemerschap als sleutel voor meer verdienvermogen
Themabericht
- Ondernemerschap is een belangrijke randvoorwaarde voor het verdienvermogen van een economie
- Het Nederlandse ondernemerschap is aan een opmars bezig en daarbij neemt het belang toe van jonge, snelgroeiende bedrijven
- Maar de kwantiteit van de bedrijvendynamiek is niet gelijk opgegaan met de kwaliteit voor wat betreft innovatie en productiviteit
- Een goed functionerend ecosysteem van ondernemerschap kan hieraan bijdragen
We nemen het ecosysteem van ondernemerschap als uitgangspunt. In het kort gaat het daarbij om het geheel van bedrijven en met (ambitieus) ondernemerschap verbonden activiteiten in een bepaald gebied, hun wisselwerking en omgevingsfactoren. Na bespreking van het belang en de ontwikkeling van ondernemerschap gaan we vervolgens dieper in op de verschillende onderdelen van dit systeem. Een goed functionerend ecosysteem is van groot belang om meer waarde te creëren vanuit ondernemerschap[1].
Het ecosysteem van ondernemerschap
In het systeem bestaat een onderscheid tussen zogenoemde randvoorwaarden en systeemelementen (figuur 1). Een uniforme definitie is er nog niet, maar er is een duidelijk verschil met gevestigde concepten op dit terrein zoals clusters, systemen en lerende regio’s. In het ecosysteem staat namelijk de ondernemer zelf centraal, en niet de onderneming als geheel. De overeenkomst is dat ondernemers nieuwe waarde creëren (Stam, 2014). Bij ondernemerschap spelen drie onderdelen een rol. Het zien van kansen, het benutten ervan en het creëren van waarde. Empirisch is ondernemerschap lastig af te bakenen (Stam, 2013). Er bestaat onderscheid tussen gedragsdefinities (vernieuwend zijn, ondernemend gedrag) en juridische definities (een nieuwe onderneming of zelfstandig ondernemerschap).
De causaliteit in het systeem en de uiteindelijke effecten op waardecreatie zijn beperkt onderzocht. Door meer kennis over dergelijke (regionale) systemen kan er via sturing op de elementen via ondernemerschap meer waardecreatie op het gebied van productiviteit, innovatie, inkomen, werkgelegenheid en welzijn plaatsvinden. Want hoewel het aantal zelfstandige ondernemers en nieuwe bedrijven de afgelopen twintig jaar is toegenomen, wordt dit niet in gelijke mate weerspiegeld in een stijging van innovatie en productiviteit. Het overheidsbeleid om ondernemerschap te stimuleren heeft namelijk niet geleid tot een even grote stijging van innovatie en productiviteit vanuit het ondernemerschap. Dit wordt ook wel aangeduid als de ‘ondernemerschapsparadox’ (Stam, 2013) en kan deels institutioneel worden verklaard. Denk aan bepaalde fiscale voordelen die voor een toename van zelfstandig ondernemerschap hebben gezorgd (zie ook: Zzp’ers tijdens de crisis).
Het belang en de mate van ondernemerschap nemen toe…
Ondernemers zijn met hun bedrijven van groot belang voor de economische activiteit en daarmee het verdienvermogen van een economie. Het belang van ondernemerschap is gerelateerd aan de waardecreatie die ervan uitgaat. Het kleinbedrijf[2], een groot deel van ‘ondernemend’ Nederland, is goed voor bijna dertig procent van de werkgelegenheid en de bruto toegevoegde waarde in de private sector (tabel 1). Het bedrijvenlandschap kenmerkt zich steeds meer door kleinere en nieuwe ondernemingen (figuur 2). Dit heeft ook te maken met het toegenomen aandeel zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel).
Maar dat wil dus niet zeggen dat alle kleine bedrijven ook ondernemerschap hebben of innovatief zijn, zoals blijkt uit de ondernemerschapsparadox. Dit is immers afhankelijk van de mate van vernieuwing van het bedrijf en het aanpassingsvermogen. Lang niet alle kleine ondernemers zijn dynamische startups en lang niet alle kleine ondernemers worden snelle groeiers. Verder kan ook binnen organisaties sprake zijn van ondernemerschap (‘intrapreneurship’). Het gaat hierbij vooral om ambitieuze werknemers die op zoek gaan naar nieuwe kansen. Nederland scoort hierop internationaal gezien zeer goed: zes procent van de volwassen bevolking wordt in Nederland als ondernemend beschouwd (Stam et al., 2011).

De bijdragen van (jonge) bedrijven aan vernieuwingen en innovatie, ook wel creatieve destructie genoemd, leidt tot nieuwe producten, diensten en kennis. Het zijn hierbij vooral de snelgroeiende bedrijven die van grote waarde zijn voor de Nederlandse economie. Hierbinnen krijgen zogenoemde ‘startups’ doorgaans bovengemiddelde aandacht.
Box 1: Wat is een startup?
Een startup is een startende (groep) ondernemer(s). Maar een startende ondernemer is niet direct een startup. Er bestaan verschillende definities van startups. Overigens betekent ‘startup’ in het Engels letterlijk ‘beginnen’, dus in deze context gewoon ‘starter’. In Nederland bestaat doorgaans een onderscheid. De overeenkomsten tussen de Nederlandse definities lopen vaak langs de lijnen van leeftijd (zowel van de ondernemer als van het bedrijf zelf), het vernieuwende element (mate van innovatie), het aantal medewerkers, de groeipotentie en de haalbaarheid van ideeën.
Onderliggend bestaan verschillen tussen de invulling van deze definities. Zo vindt de een dat een bedrijf pas een startup mag heten als het product of de dienst naast het jonge en innovatieve karakter ook een disruptief karakter heeft. Hiermee wordt bedoeld dat de startup zorgt voor een fundamentele verandering in een bepaalde markt. Voorbeelden hiervan zijn WhatsApp of Skype. Deze bedrijven hebben een fors effect gehad op de telefoniemarkt. Anderen vinden dat een startup niet noodzakelijk technologisch georiënteerd hoeft te zijn.
Wij beschouwen een startup als een beginnend bedrijf met een vernieuwend idee dat een product of dienst maakt die schaalbaar en herhaalbaar is. Deze dienst/dit product is gemaakt met behulp van nieuwe of opkomende technologie maar is niet noodzakelijkerwijs de nagel aan de doodskist van een ander product of andere dienst. Dit vooral omdat dit ook in lang niet alle gevallen te meten is.
Startende ondernemers zijn vooral actief in de sectoren handel, vervoer, horeca en zakelijke dienstverlening en onroerend goed (figuur 3)[3]. De toename van het aantal starters in de zorgsector kan te maken hebben met de hervormingen in deze sector, waardoor het aantal zzp’ers is gestegen. Verder kan het afgenomen belang van de bouwsector worden verklaard door de recente crisis die heeft gezorgd voor een forse krimp van het aantal starters in deze sector.

De overlevingskansen van starters nemen toe als zij van meet af aan internationale activiteiten verrichten. Dit komt door de grotere afzetmarkt en schaalvoordelen ten opzichte van starters die zich uitsluitend richten op de Nederlandse markt. Er speelt hier wel een causaliteitsvraagstuk: mogelijk zijn het juist de betere ondernemers die internationaal gaan zakendoen, terwijl het weinig te maken heeft met internationale mogelijkheden via product- of markniches. Naast de mate van internationale activiteiten heeft ook de nationaliteit van de ondernemer invloed op de overlevingskansen. Eventuele baten van een niet-Nederlandse nationaliteit zoals andere talen- en/of marktkennis wegen namelijk niet op tegen nadelen als een beperkter netwerk in Nederland en mogelijke barrières op het gebied van taal, kennis en opleiding (CBS, 2016).
Box 2: Activiteiten binnen (internationale) waardeketens
Wanneer door het midden- en kleinbedrijf (MKB) wordt samengewerkt in een internationale keten met een of meer buitenlandse partners, dan zijn deze bedrijven qua rol of type samenwerking vooral actief op het gebied van toelevering, uitbesteding, gemeenschappelijke inkoop, samenwerking in de vorm van joint ventures, onderzoek en ontwikkeling, en het uitgeven van licenties (Rosenbrand et al., 2003; EIM, 2005).
Samenwerking in een internationale waardeketen biedt deze bedrijven de mogelijkheid om te profiteren van kennis-spillovers van bijvoorbeeld multinationals of andere bedrijven (Van Essen en Bhansing, 2009). Daarnaast kan deelname in een internationale waardeketen ook de internationale concurrentiepositie versterken en daarmee dus ook de kans op overleving vergroten.
Er kunnen echter ook barrières optreden. Een turbulente internationale markt en hier steeds meer onderdeel van uitmaken betekent per definitie dat de flexibiliteit van een bedrijfsmodel en het adaptievermogen van een gehele onderneming van groot belang zijn. Ook innovatie heeft daar een effect op (Stegeman, 2016). Hieruit volgt dat ook een bepaalde mate van weerbaarheid nodig is om als organisatie te kunnen veranderen: een kleine verandering in de omgeving dient niet te leiden tot het einde van het verdienmodel.

Binnen de groep ‘snelle groeiers’ is de relatie met kenmerken qua internationale activiteiten goed zichtbaar (figuur 4)[4]. Snelgroeiende bedrijven in de internationale handel maakten in 2014 zelfs ruim 21 procent uit van het totaal aan snelgroeiende bedrijven. Overigens geldt hierbij wel dat bedrijven die zowel importeren als exporteren de grootste overlevingskansen hebben, in plaats van eenzijdige internationale handel via alleen import of export.
…maar hoe kan ondernemerschap nog meer waarde toevoegen?
Met betrekking tot het ‘ecosysteem van ondernemerschap’ zijn er tal van andere factoren die een belangrijke rol spelen bij de overlevingskansen van een ondernemer en zijn bedrijf. Naast de competenties van een ondernemer zelf zijn ook netwerken, formele instituties, talent en cultuur, nieuwe kennis en financiering van belang voor de waardecreatie vanuit ondernemerschap. Kenmerkend aan een goed functionerend ecosysteem is dat alle elementen elkaar zodanig aanvullen dat ze samen zorgen voor meer waarde. Zo heeft de rol van goed ontwikkelde instituties bijvoorbeeld effect op scholing (nieuwe kennis en nieuw talent) en financiële markten (toegang tot financiering).
De ene ondernemer is de andere niet
De ondernemer zelf speelt een cruciale rol bij het behalen van succes. De zakelijke en persoonlijke doelen van een ondernemer moeten daarom aansluiten bij zijn competenties. Driessen et al. (2010)[5] maken daarom onderscheid tussen ondernemers.
Box 3: Verschillende typen ondernemers
Driessen et al. (2010) onderscheiden drie groepen ondernemers. De achterliggende gedachte bij deze verdeling is dat bij elke groep is gebleken dat de kenmerkende competenties zijn gerelateerd aan hun persoonlijke en zakelijke doelen. Dit bevestigt het beeld dat er een zogenoemde ‘fit’ bestaat tussen de competenties en doelen van een ondernemer.
De groei-ondernemer
Deze ondernemer heeft een duidelijke en uitgesproken groei-intentie en relatief gezien de hoogste groeipotentie. Hij wil de markt veroveren. Deze groep bevat bij benadering ongeveer vijftien procent van de totale groep.
De lifestyle-ondernemer
Heeft geen uitgesproken groei-intentie en een gemiddelde groeipotentie. Groeien is prima zolang het ondernemen maar aangenaam blijft. Zodra dit niet meer het geval is, is de kans groot dat deze ondernemer wat anders gaat doen.
De kleine ondernemer
Heeft een heel uitgesproken intentie om niet te groeien en heeft daardoor de laagste groeipotentie. Dit type onderneemt voornamelijk met zijn kennis en gebruikt deze kennis om inkomen te genereren. Dit is de grootste groep.
Deze analyse biedt waardevolle inzichten bij de oprichting van een onderneming. Maar naarmate een bedrijf groeit, zullen steeds andere competenties een rol spelen. Verschillende groeifasen van een onderneming vragen immers ook andere competenties. In overeenstemming met Miner (1997) onderscheidt Driessen (2005) vier verschillende denkstijlen van ondernemers die een relatie hebben met de fase van een bedrijf. Zo zijn in de zogenoemde vroege en expansiefase van een bedrijf competenties als marktgerichtheid, creativiteit en flexibiliteit van belang. In de volwassen fase van een bedrijfscyclus spelen leidinggevende, organisatorische en motiverende kwaliteiten een grotere rol.
De rol van netwerken en instituties
Behalve de kwaliteiten van de ondernemer is ook de aanwezigheid van netwerken en formele instituties een belangrijke randvoorwaarde voor succesvol en ambitieus ondernemerschap. Een netwerk is voor ondernemers een goede manier om kennis op te doen over andere belangrijke onderdelen van het ecosysteem, zoals toegang tot financiering, technologieën en nieuwe markten (McKinsey, 2014). De dichtheid van het netwerk is ook belangrijk, bijvoorbeeld via een sterke gemeenschap van startups en ondernemers, samen met toegewijde en zichtbare investeerders en adviseurs (Stam, 2014).
Een samenleving en een economie zijn gebaat bij de kwaliteit van de (formele) instituties, zoals wetgeving, rechterlijke macht, onderwijs et cetera. Voor ondernemers zijn arbeidsmarktinstituties gerelateerd aan sociale zekerheid en de mate van flexibiliteit steeds belangrijker. Hoewel Nederlandse instituties over het algemeen goed zijn ontwikkeld, wordt het aannemen van werknemers belemmerd door regelgeving op dit gebied (McKinsey, 2014). Dit geldt ook voor regels over doorbetaling bij ziekte, wat zelfs als een risico wordt ervaren. In Nederland betaalt de werkgever bij ziekte van een werknemer maximaal twee jaar loon door; in het buitenland is dit aanzienlijk korter. Verder speelt de toetreding van nieuwe (potentieel) productieve ondernemingen en de uittreding van inefficiënte ondernemingen een rol. Een voorbeeld is de faillissementswetgeving. Te strenge wetgeving op dit terrein hindert de potentiële instroom van nieuwe en de uitstroom van inefficiënte ondernemingen (Stam, 2013).
Het belang van talent, cultuur en nieuwe kennis
De aanwezigheid van voldoende diversiteit en bekwaamheid van talent is ook belangrijk. Met name bij relatief kleine, snelgroeiende bedrijven beschikt de ondernemer zelf niet altijd over de kennis en vaardigheden om zich voldoende snel aan te passen aan veranderingen. Voor de uitwisseling van kennis is interactie met anderen van groot belang. Publiek-private samenwerkingsverbanden via kennisinstellingen zijn voor startende ondernemers een goede bron van kennisuitwisseling.
Daarbij zijn goed opgeleide mensen de sleutel tot (innovatieve) bedrijven die zorgen voor een hogere waardecreatie. Dat wil niet zeggen dat we allemaal techneuten nodig hebben; creatieve geesten, maar ook mensen die goed kunnen organiseren zijn essentieel voor innovatie. Daarbij is ook een cultuur nodig van vernieuwing en het mogen falen. In een organisatie die is gericht op het afvinken van lijstjes, waar verandering en vernieuwing vooral worden gezien als bedreigend en in strijd met de huidige ‘orde’, kunnen innovatieve medewerkers hun ei niet kwijt (Stegeman, 2016).
Toegang tot passende financiering
Ten slotte moeten de (goede) plannen ook worden gefinancierd. Die uitdaging geldt vooral voor de startups en kleinere bedrijven. Het Nederlandse bedrijfsleven maakt in het algemeen relatief veel gebruik van bancaire kredieten in vergelijking met andere vormen van financiering. De omvang van nieuwe financieringsvormen is nog beperkt tot enkele honderden miljoenen euro’s; een factor duizend kleiner dan conventionele financiering (Treur, 2014). Ondanks de nog beperkte omvang kunnen nieuwe financieringsvormen in de toekomst bijdragen aan het groeipotentieel van ondernemingen (Stegeman, 2016).
De toekomst van ondernemerschap
In een dynamische economie waarin informatie vrij beschikbaar is, kapitaal en arbeid mobiel zijn, en de productie steeds meer in internationale waardeketens plaatsvindt, is de toegevoegde waarde van het ondernemerschap steeds belangrijker. Maar hoewel de kwantiteit van de bedrijvendynamiek groter is geworden, is de kwaliteit van het ondernemerschap qua waardecreatie wel een punt van aandacht. Niet zozeer vanwege de ondernemers zelf, maar meer vanwege het gebrek aan een stijging van productiviteit en innovatie dat gepaard is gegaan met de toename van het aantal nieuwe bedrijven. Dit wordt ook wel de ondernemersparadox genoemd. Een goed functionerend ecosysteem van ondernemerschap kan hierbij een uitkomst bieden.
Voetnoten
[1] Het gaat hierbij om zogenoemd ‘ambitieus ondernemerschap’. Stam et al. (2011) beschouwen ambitieuze ondernemers als individuen die kansen voor nieuwe goederen en diensten ontdekken en evalueren met als doel zoveel mogelijk nieuwe waardecreatie. Dat gaat dus verder dan ‘eigen baas’ zijn en zelfontplooiing nastreven.
[2] Met het ‘kleinbedrijf’ wordt hier gedoeld op bedrijven tussen 2 en 50 werkzame personen, en een jaaromzet van minder dan 7 miljoen euro of een balanstotaal van minder dan 5 miljoen euro.
[3] Het CBS kwalificeert een bedrijfsoprichting als het ontstaan van een nieuw bedrijf. Dit betekent dat moet zijn voldaan aan economische criteria voor een bedrijf: er moet informatie beschikbaar zijn over de werkgelegenheid of de omzet van het bedrijf. Verder is het van belang dat het bedrijf daadwerkelijk nieuw is. De voortzetting van een of meer bestaande bedrijven is dan ook geen oprichting.
[4] Het CBS spreekt over een ‘snelle groeier’ of ‘snelgroeiend bedrijf’ wanneer het bedrijf een gemiddelde jaarlijkse groei van minimaal 10% behaald, gemeten aan de hand van het aantal werknemers, over een periode van drie achtereenvolgende jaren.
[5] Driessen (2005) heeft een model ontwikkeld waarmee kan worden bepaald in hoeverre doelen van een ondernemer aansluiten bij zijn competenties. Hierdoor kan bijvoorbeeld op basis van competenties een onderscheid worden gemaakt tussen ‘snelle groeiers’ en ondernemers die juist kleinschalig willen blijven.
Literatuur
Badir, M. (2014). Zzp’ers tijdens de crisis. Rabobank Themabericht.
CBS (2016). Internationaliseringsmonitor 2016-I, bedrijvendynamiek. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.
Driessen et al. (2010). Entrepreneur scan identifies potential fast growers. ‘s-Gravenzande: Entrepreneur Consultancy BV.
Driessen, M. (2005). E-Scan Ondernemerstest: beoordeling en ontwikkeling ondernemers competentie. Groningen: Entrepreneur Consultancy BV.
EIM (2005). Entrepreneurship in the Netherlands: SME's and International co-operation. EIM en EZ, Zoetermeer.
McKinsey (2014). Het kleinbedrijf: Grote motor van Nederland. McKinsey & Company, juni 2014.
Miner, J. (1997), A psychological typology of successful entrepreneurs. Westport: Quorum Books.
Rosenbrand et al. (2003). Kansrijker door samenwerking; kenmerken en resultaten van samenwerking door kleine bedrijven. EIM en rZO, Zoetermeer.
Stam (2014). Ecosystemen voor ambitieus ondernemerschap. Economisch Statische Berichten. Jaargang 99, november 2014.
Stam (2013). De Nederlandse ondernemerschap paradox. Arbeidsmarktregulering en ondernemerschap in Nederland. TPEdigitaal 2013 jaargang 7(4) 21-40.
Stam et. al (2011). Ondernemende werknemers in internationaal perspectief. Economisch Statische Berichten. Jaargang 96, augustus 2011.
Stegeman (2016). De toverwoorden voor vooruitgang: innovatie, startups en nieuwe businessmodellen. Rabobank Special.
Treur, L. (2014). Financiering voor het MKB – opties in kaart. Rabobank Special.
Van Essen en Bhansing (2009). Internationale samenwerking door het MKB. EIM, Zoetermeer.