RaboResearch - Economisch Onderzoek

Bakfietsen in de binnenstad?

Themabericht

Delen:
  • ‘De stad’ zou bezig zijn met een opmars
  • In recente jaren is sprake van ‘meer jonge gezinnen in oudere stadsdelen’ van de vier grote steden (CBS, 2013) en ‘Families are increasingly visible in the inner city areas from Amsterdam to ...’ (Karsten, 2014)
  • Toch neemt slechts in minder dan de helft van de oude, compacte woonmilieus in de stedelijke gemeenten het aantal gezinnen toe
  • De stad is dus niet zo populair als vaak wordt beweerd

Groeiverschillen tussen de steden

Het tempo van de bevolkingsgroei in ons land neemt gestaag af. In de landelijke gemeenten daalt de bevolkingsomvang inmiddels en in de suburbane gemeenten is de omslag van groei naar krimp nabij. In de stedelijke gemeenten[1] is in recente jaren door de instroom van jongvolwassenen en de toename van de natuurlijke aanwas juist sprake van een opleving van het groeitempo (figuur 1). De variatie onder de stedelijke gemeenten qua bevolkingsontwikkeling is echter groot en hangt in de eerste plaats samen met de ligging van de stad in het land (figuur 2). Met uitzondering van Groningen en Zwolle concentreren de sterkst groeiende stedelijke gemeenten zich in (de Noordvleugel van) de Randstad, waar sprake is van een omvangrijke en nog altijd toenemende werkgelegenheid. Daarnaast vertonen de Gelderse en Brabantse steden en een aantal stedelijke gemeenten in Groot-Den Haag een behoorlijke groei. In Zuidwest-Nederland, Limburg en in grote delen van het noorden en oosten van het land is de ontwikkeling van de werkgelegenheid minder sterk en daardoor neemt het inwonertal in de stedelijke gemeenten hier in het algemeen ook minder sterk toe.

Figuur 1: Bevolkingsontwikkeling per stedelijkheidscategorie 1972-2012
Figuur 1: Bevolkingsontwikkeling per stedelijkheidscategorie 1972-2012 Bron: ABF-Research, CBS
Figuur 2: Ontwikkeling bevolkingsomvang (zeer) sterk stedelijke gemeenten 2006-2011
Figuur 2: Ontwikkeling bevolkingsomvang (zeer) sterk stedelijke gemeenten 2006-2011Bron: ABF-Research, CBS

In de tweede plaats speelt de ontwikkeling van de woningvoorraad een belangrijke rol in de verschillen in bevolkingsontwikkeling tussen stedelijke gemeenten binnen regio’s, zoals tussen Utrecht en Nieuwegein, Barendrecht en Spijkenisse en Almere en Purmerend. Grootschalige uitbreiding van de woningvoorraad vindt doorgaans slechts in één of enkele gemeenten in een regio tegelijk plaats. Verschillen in groei tussen gemeenten in een regio worden daardoor veroorzaakt door de aanwezigheid van uitbreidingswijken. Een gemeente waar de woningvoorraad sterk toeneemt, ziet ook haar inwonertal groeien. In gemeenten die niet uitbreiden, treedt vergrijzing en stagnatie van de bevolkingsontwikkeling op doordat jongeren het ouderlijk huis verlaten en zich elders vestigen.

Groeiverschillen binnen de stad

Niet alleen tussen, maar ook binnen de stedelijke gemeenten is sprake van verschillen in bevolkingsontwikkeling. Steden zijn in de loop van vele jaren ontstaan en zijn daardoor opgebouwd uit verschillende typen wijken –hier verder ‘woonmilieu’ genoemd– die onderling verschillen in tempo van de bevolkingsgroei (zie box Woonmilieu).

Box 1: Woonmilieu

Nederzettingen weerspiegelen de wijze waarop gebruik werd gemaakt van de beschikbare ruimte in ons land in de periode dat zij tot stand kwamen. Vóór de jaren zestig vond woningbouw in een relatief gering aantal kernen en wijken geconcentreerd plaats en in het Vinex-tijdperk –sinds de jaren negentig– is dat ook weer het geval. In deze oude en jonge woonmilieus is bovendien doorgaans sprake van een duidelijk onderscheid in bebouwingsdichtheid tussen stedelijke nederzettingen, waar de woningen dicht opeen staan, en landelijke nederzettingen, waar dat veel minder het geval is. In de jaren zestig en zeventig –tijdens de suburbanisatiefase– was de woningbouw veel meer over het land gespreid, was de bebouwingsdichtheid lager en was het onderscheid in dichtheid tussen stedelijke en landelijke nederzettingen kleiner dan in de nederzettingen die daarvoor en in het Vinex-tijdperk zijn gevormd (figuur 3).

Op grond van de periode waarin een wijk of kern tot stand kwam en haar bebouwingsdichtheid kunnen dus zes typen woonmilieu worden onderkend: ‘oude, compacte bouw’ en ‘oude landelijke kernen’ van voor 1960, ‘stedelijk’ en ‘landelijk’ suburbia uit de jaren zestig en zeventig en Vinex-wijken en recente landelijke kernen uit de jongste decennia. Deze woonmilieus zijn ongelijkmatig over de stedelijkheidscategorieën van gemeenten gespreid. De (zeer) sterk stedelijke gemeenten zijn goed voor twee derde deel van de woningvoorraad in het woonmilieu ‘oude, compacte bouw’ en ruim zestig procent van de woonmilieus die in het Vinex-tijdperk zijn ontwikkeld (figuur 4). Bijna de helft van de woonmilieus in de stedelijke gemeenten dateert van voor 1960, ruim een kwart stamt uit de suburbanisatieperiode en ruim een vijfde deel uit het Vinex-tijdperk.

Figuur 3: Dichtheid per woonmilieu 2011                                            
Figuur 3: Dichtheid per woonmilieu 2011        Bron: ABF-Research, CBS; bewerking Rabobank
Figuur 4: Verdeling van woonmilieus over stedelijkheidscategorieën 2011
Figuur 4: Verdeling van woonmilieus over stedelijkheidscategorieën 2011Bron: ABF-Research, CBS; bewerking Rabobank

Woonmilieus uit de Vinex-periode vertoonden in de periode 1998-2011 –uiteraard– een zeer sterke groei, maar in de oude, compacte woonmilieus is het groeitempo veel lager en in de woonmilieus uit het suburbanisatietijdperk is zelfs sprake van een daling van de bevolkingsomvang (figuur 5). Net als tijdens de suburbanisatie in de jaren zestig en zeventig het geval was, vindt bevolkingsgroei vooral plaats in uitbreidingswijken, maar nauwelijks in bestaand stedelijk gebied. Het enige verschil tussen beide fasen lijkt te zijn dat de bevolkingsgroei in de jaren zestig en zeventig werd opgevangen in zelfstandige groeigemeenten, terwijl in het Vinex-tijdperk de uitbreidingswijken voor een belangrijk deel –maar niet volledig– in de (groot-)stedelijke gemeenten zelf zijn gelegen. Er is daarom dan ook niet zozeer sprake van re-urbanisatie, maar –in vergelijking met de jaren zestig en zeventig– van concentratie van de stedelijke uitbreiding.

Niet alle stedelijke gemeenten vertonen dus een toename van de bevolking en waar wel sprake is van groei, doet die zich vooral in de uitbreidingswijken voor. Het groeitempo in de Vinex-wijken is bovendien voor elk van de drie bevolkingscategorieën die de verandering weerspiegelen die de Nederlandse samenleving doormaakt –alleenstaanden, ouderen en niet-Westerse allochtonen– hoger dan in de oudere delen van de stedelijke gemeenten (figuur 6). Het aandeel van de Vinex-wijken in de ontwikkeling van het aantal gezinnen is echter groter en hun aandeel in de ontwikkeling van het aantal ouderen en niet-Westerse allochtonen is kleiner dan hun aandeel in de totale bevolkingsgroei in de stedelijke gemeenten. De wijken uit het suburbanisatietijdperk hebben juist een relatief groot aandeel in de ontwikkeling van het aantal ouderen en niet-Westerse allochtonen. De Vinex-wijken krijgen daardoor een ‘gezinskarakter’ en de wijken uit het suburbanisatietijdperk een vergrijsd en allochtoon karakter.

De oude, compacte woonmilieus vertonen een toename van het aantal jongvolwassenen en gezinnen –zij het in zeer geringe mate– en van het aantal niet-Westerse allochtonen, maar het aantal ouderen neemt er af. Dit verschil in ontwikkeling van het aantal ouderen en jongeren tussen de oude, compacte wijken en de woonmilieus uit het suburbanisatietijdperk is een uiting van het ‘cohort-effect’ waarmee woonmilieus te maken hebben gehad. De leeftijd- en huishoudensamenstelling van een wijk geeft het moment weer waarop zij tot stand kwam. Nieuwe cohorten op de woningmarkt –starters– zijn veelal aangewezen op nieuwbouwwoningen. De bestaande woningvoorraad is immers al in gebruik. Nieuwe huishoudens bestaan aanvankelijk vooral uit een of twee jonge personen, maar groeien na verloop van tijd uit tot gezinnen met ouders van middelbare leeftijd. Als de kinderen het ouderlijk huis verlaten, blijven kleine huishoudens van ouderen over.

In trek bij jongvolwassenen

Overigens neemt het cohort-effect door de ontgroening en de vergrijzing van de Nederlandse bevolking wel af. Het aantal ouderen neemt al decennia lang toe. In de woonmilieus uit de suburbanisatieperiode zijn de vergrijzing en –als gevolg daarvan– de huishoudensverdunning nu in volle gang en ook in de Vinex-wijken is sprake van vergrijzing. In de oude, compacte woonmilieus neemt het aantal kleine, oude huishoudens van de vooroorlogse generaties echter door sterfte af. Zij worden opgevolgd door jongvolwassenen. De omvang van de leeftijdscategorie van 15 tot 25 jaar nam in de oude, compacte stadswijken in de beschouwde periode sterker toe dan landelijk het geval was[2]. Dankzij de toename van de hoger-onderwijsparticipatie in de afgelopen decennia trekken jongvolwassenen meer dan voorheen naar de steden. Daar vestigen zij zich vooral in de oude wijken. Het aandeel van de oude, compacte stadswijken in de toename van het aantal jongvolwassenen was in de afgelopen jaren dan ook veel groter dan hun aandeel in de totale bevolkingsontwikkeling (figuur 6).

Tussen het midden van de jaren negentig en 2010 nam ook de leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar in omvang af[3]. Anders dan bij de jongvolwassenen het geval was, nam in de beschouwde periode de omvang van deze groep ook in de oude stadswijken af. Deze daling was sterker dan in de Vinex-wijken, maar in de niet-stedelijke gemeenten nam het aantal inwoners van 25 tot 35 jaar nog veel sterker af. Dit duidt erop dat starters op de woningmarkt, die een groot deel van deze leeftijdscategorie uitmaken, zich ook nu nog vooral richten op in stedelijke gemeenten gelegen (Vinex-)uitbreidingswijken, maar minder op binnenstedelijke wijken en op suburbane en landelijke gemeenten. Toch neemt het aantal gezinnen in oude, compacte stadswijken (weer) toe. Deze groei komt mogelijk vooral voor rekening van de leeftijdscategorie van 35 tot 45 jaar, die in de oude stadswijken wel in omvang toeneemt (figuur 5).

Figuur 5: Bevolkingsontwikkeling per stedelijk woonmilieu 1998-2011                                                                           
Figuur 5: Bevolkingsontwikkeling per stedelijk woonmilieu 1998-2011Bron: ABF-Research, CBS; bewerking Rabobank
Figuur 6: Aandeel stedelijke woonmilieus in de demografische verandering in de stad 1998-2011
Figuur 6: Aandeel stedelijke woonmilieus in de demografische verandering in de stad 1998-2011Bron: ABF-Research, CBS; bewerking Rabobank

Populariteit onder voorwaarden

De ontwikkeling van leeftijdscategorieën en huishoudenstypen in de oude, compacte wijken geeft aan dat het niet de ‘young urban professionals’ –mensen in de periode tussen het afstuderen en gezinsvorming– zijn die de ‘verjonging’ van de oude, compacte stadswijken dragen, maar hun voorgangers –studenten– en in mindere mate hun opvolgers, de ‘young urban professional parents’ (‘yupps’). Het aantal gezinnen neemt echter in minder dan de helft van de oude, compacte woonmilieus in de stedelijke gemeenten toe. Een deel van deze wijken heeft bovendien het karakter van een binnenstedelijke nieuwbouwwijk, waar starters zich graag vestigen. De toename van de woningvoorraad is er sterker dan de toename van het aantal gezinnen (figuur 7). In slechts een derde van de oude, compacte woonmilieus neemt het aantal gezinnen sterker toe dan de woningvoorraad en lijken gezinnen er expliciet voor te kiezen om in de bestaande woningvoorraad in een oude wijk te wonen. Het aandeel van oude, compacte woonmilieus waar het aantal gezinnen sterker toeneemt dan het aantal woningen, verschilt bovendien sterk per stedelijke gemeente. In de helft van de stedelijke gemeenten nam in geen enkele oude, compacte wijk het aantal gezinnen sterker toe dan het aantal woningen (figuur 8).

Figuur 7: Aandeel woonmilieus waar aantal gezinnen sterker toeneemt dan aantal woningen 1998-2011
Figuur 7: Aandeel woonmilieus waar aantal gezinnen sterker toeneemt dan aantal woningen 1998-2011Bron: ABF-Research, CBS; bewerking Rabobank
Figuur 8: Aandeel oude, compacte woonmilieus in steden waar groei aantal gezinnen > groei
Figuur 8: Aandeel oude, compacte woonmilieus in steden waar groei aantal gezinnen > groei Bron: ABF-Research, CBS; bewerking Rabobank

Het aandeel van dergelijke wijken is groter naarmate het aandeel van oude wijken in een gemeente groter is, het niveau van leefbaarheid hoger of het regionale woningtekort[4] omvangrijker (figuur 9). De krapte op de lokale woningmarkt, die sterk samenhangt met het aandeel van studenten in het aantal huishoudens, heeft juist een negatieve invloed op het aantal oude, compacte wijken waar het aantal gezinnen toeneemt. Niet alleen de beschikbaarheid van oude wijken, maar ook de situatie op de lokale –de afwezigheid van studenten– en regionale woningmarkt –krapte– lijkt dus de populariteit van oude wijken onder gezinnen te bepalen.

Oude, compacte woonmilieus waar het aantal gezinnen in de bestaande woningvoorraad tussen 1998 en 2011 is toegenomen, onderscheiden zich qua samenstelling van de woningvoorraad niet van andere oude wijken. In de helft van de oude, compacte woonmilieus waar het aantal gezinnen sterker toenam dan de woningvoorraad ging deze toename gepaard met een relatief sterke groei van het aantal niet-Westerse allochtonen. Dat was vooral in naoorlogse wijken en in wijken met relatief goedkope woningen het geval (Boterman & Van Gent, 2014). ‘Autochtone’ gezinsvorming was vooral aan de orde in vooroorlogse wijken en in wijken met relatief dure woningen. In Utrecht zijn dat bijvoorbeeld de wijken aan de oostkant van de binnenstad en Oog in Al (figuur 10). Omgekeerd was de herkomst van de gezinnen ook van invloed op de ontwikkeling van de woningprijs in de oude, compacte woonmilieus. De gemiddelde woningprijs nam in de beschouwde periode in de ‘autochtone’ oude, compacte woonmilieus anderhalf maal zo sterk toe als in de ‘allochtone’.

Figuur 9: Verklaring aandeel oude, compacte woonmilieus met groei gezinnen > groei woningen 1998-2011 gestandaardiseerde beta-coëff.; R2 = 0,42) 
Figuur 9: Verklaring aandeel oude, compacte woonmilieus met groei gezinnen > groei woningen 1998-2011 gestandaardiseerde beta-coëff.; R2 = 0,42)Bron: ABF-Research, CBS; bewerking Rabobank
Figuur 10: Autochtone en allochtone groei in oude, compacte woonmilieus in Utrecht 1998-2011
Figuur 10: Autochtone en allochtone groei in oude, compacte woonmilieus in Utrecht 1998-2011Bron: ABF-Research, CBS; bewerking Rabobank

Bakfietsen in de binnenstad?

De toename van het aantal gezinnen in stedelijke gemeenten verhult de voorkeur van gezinnen voor een grondgebonden woning in het groen. Deze groei vond vooral plaats in de Vinex-wijken. Weliswaar vertoonden ook de oude stadswijken per saldo een toename van het aantal gezinnen, maar ook deze toename moet voor een deel op het conto van het aanbod van nieuwbouwwoningen worden geschreven. In slechts een derde deel van de oude wijken nam het aantal gezinnen sterker toe dan de woningvoorraad. Toename van het aantal gezinnen in bestaande bouw doet zich vooral voor in de meest aantrekkelijke wijken van steden die gelegen zijn in regio’s waar het aantal inwoners sterk toeneemt en waar sprake is van krapte op de woningmarkt. Bakfietsen[5] bepalen dus allerminst in elke binnenstad het straatbeeld. 

Voetnoten

[1] Stedelijke gemeenten omvatten de stedelijkheidscategorieën zeer sterk stedelijk en sterk stedelijk van het CBS, landelijke gemeenten de categorieën weinig en niet-stedelijk, suburbane gemeenten de categorie matig stedelijk.

[2] De omvang van de leeftijdscategorie tot 15 jaar nam door de daling van het geboortecijfer vanaf het begin van de jaren zeventig af. In de periode 1989-2004 was echter weer sprake van groei van het aantal kinderen en jongeren, toen het grote, in de jaren zestig geboren leeftijdscohort een gezin ging stichten.

[3] Door de ‘kleine geboortegolf’ tussen 1989 en 2004 neemt sinds 2000 de leeftijdscategorie van 15 tot 25 jaar weer in omvang toe en sinds 2010 de leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar.

[4] Het verschil tussen het aantal woningen en het aantal huishoudens in een gemeente.

[5] Deze beeldspraak is ontleend aan de avonturen van Amsterdam-Zuid-bewoonster ‘Evelien’ uit de columns van Martin Bril.

Literatuur

ABF-Research, 2014, Vastgoedmonitor, ABF-Research, Delft, 2014.

Boterman & Van Gent, 2014, Housing Liberration and Gentrification: the social Effects of Tenure Conversions in Amsterdam, W.R. Boterman, W.P.C. van Gent, in: TESG, vol 105, nr 2, 2014.

CBS, 2013, Steeds meer jonge kinderen groeien op in de grote stad, CBS Webmagazine, 15 februari 2013.

CBS, 2014, www.statline.nl.

Karsten, 2014, From Yuppies to Yupps: Family Gentrifiers consuming Spaces and re-inventing Cities, L. Karsten, in: TESG, vol 105, nr 2, 2014.

Delen:
Auteur(s)
Frits Oevering
RaboResearch Nederland, Economie en Duurzaamheid Rabobank KEO

naar boven