
Iran/VS: een nucleaire deal met impact
Economisch commentaar
- De VS en Iran hebben onlangs een raamwerkovereenkomst gesloten over het opheffen van sancties tegen Iran in ruil voor het afbouwen van het Iraanse nucleaire programma
- Als dit tot een daadwerkelijke overeenkomst leidt, zal Iran de olieproductie opvoeren
- Dit zou kunnen leiden tot een verdere daling van de olieprijs
- Een nog lagere olieprijs zal de inflatie verder drukken, wat centrale banken ruimte geeft voor verdere monetaire verruiming
Iran en de VS hebben op 2 april een raamwerkovereenkomst gesloten over het Iraanse nucleaire programma. Dit raamwerk stelt de randvoorwaarden voor een deal die in juni zou moeten zijn uitonderhandeld en die –al dan niet gefaseerd– een einde moet maken aan de in 2011 ingestelde economische sancties tegen Iran. Ondanks tegenstanders in zowel de VS (de Republikeinen) als het Midden-Oosten (Israël en de Golfstaten) zijn de vooruitzichten voor het bereiken van een uitgewerkte overeenkomst goed aangezien het raamwerk al meer details bevat dan vooraf werd verwacht. De economische impact ervan zal de komende tijd met name via de olieprijsvooruitzichten merkbaar zijn.
Wat houdt de overeenkomst in?
Het is belangrijk om te benadrukken dat er momenteel slechts een raamwerk is waarbinnen aan een definitieve overeenkomst (gepland voor juni) wordt gewerkt. Onder het raamwerk zal Iran de verrijking van uranium sterk verminderen en strenge controles toelaten door het Internationaal Atoom Gemeenschap. Hierdoor wordt het lastiger voor Iran om (in korte tijd) kernwapens te maken. In ruil voor deze concessies zullen de door de VS, de EU en de VN ingestelde sancties (gefaseerd) worden opgeheven. De belangrijkste van deze sancties zijn uitsluiting van Iran van SWIFT, het internationale communicatiesysteem voor financiële transacties tussen banken, en het verbod op handel in olie met Iran. Dit laatste zou wereldwijde effecten kunnen hebben.
Iran oliegigant

Iran staat met bewezen voorraden van 157 miljard vaten olie wereldwijd op de vierde plek (figuur 1). Qua daadwerkelijke productie is de positie van Iran echter minder prominent. Iran produceert momenteel 3,2 miljoen vaten olie per dag, wat ongeveer 4% van de dagelijkse wereldproductie is (een derde van de productie van Saudi-Arabië ). Het is niet waarschijnlijk dat Iran zijn olieproductie heel snel zal kunnen opvoeren. Daartoe ontbeert het land momenteel de benodigde technologische kennis. Een productieverhoging met zo’n 300.000 vaten extra per dag lijkt momenteel haalbaar. Tegen 2016 zou dit volgens de International Energy Agency (IEA) op kunnen lopen naar 700.000 (1% van de totale wereldproductie). Wanneer Iran toegang krijgt tot up-to-date technologie kan dit nog verder oplopen. Vooruitlopend op dit soort effecten –hoe onzeker momenteel ook– daalde de olieprijs in de afgelopen maand al met 7%.
Lagere olieprijs is mondiale economische impuls
Wanneer Iran weer olie afzet op de wereldmarkt, kan dit leiden tot een forse daling van de olieprijs. De EIA schat dat de extra olieproductie door de overeenkomst de olieprijs op termijn rond 5 USD per vat zal drukken. Een daling van de olieprijs is overwegend gunstig voor de wereld aangezien de meeste landen olie consumeren, zoals we eerder hebben beargumenteerd (Hayat, 2015). Voor olie-exporterende landen zal de pijn echter scherp te voelen zijn, vooral in landen die voor hun overheidsbegroting sterk afhankelijk zijn van olie (zoals Venezuela en Nigeria). In industrielanden, waaronder de VS, het VK en de eurozone, zorgt een lagere olieprijs voor lagere inflatie en in sommige landen is de inflatie al gedaald tot negatieve waarden (deflatie, figuur 2).


Lagere olieprijs zet deur open voor ruimer monetair beleid
Als er daadwerkelijk een overeenkomst komt en Iran weet de productie op te voeren, dan kan dat via lagere inflatie ook gevolgen hebben voor het monetaire beleid van centrale banken. In olie-importerende landen zal de (nog) lagere olieprijs de inflatie meer drukken dan tot dusver voorzien. Voor de grootste netto olieconsument ter wereld, de VS, betekent deze lagere verwachting dat de Fed wellicht nog zal wachten met haar beleidsnormalisatie (het stapsgewijs verhogen van de beleidsrente). In de EU kan de lager dan verwachte inflatie betekenen dat de ECB haar beleid van kwantitatieve verruiming langer voortzet dan nu voorzien. Hierbij moet voorop worden gesteld dat centrale banken vooral kijken naar het effect van inflatie op langere termijn, namelijk de doorwerking van inflatie in verwachtingen. De verdere verruiming is dus zeker geen gegeven.
Voor olie-exporterende landen zal het effect van de lagere olieprijs het omgekeerde zijn; daar zullen lagere olie-inkomsten (onder andere) de handelsbalans drukken en het overheidstekort vergroten. Hierdoor zal er neerwaartse druk komen op de wisselkoers, wat leidt tot hogere inflatie. Daarop zouden renteverhogingen kunnen volgen om de wisselkoers te ondersteunen, zoals we eerder zagen in Rusland en Nigeria.